NL Specifieke instructies voor installaties in gevaarlijke omgevingen
Modelnummers vallend onder: MES3L/**** ('*' geeft de verschillen/mogelijkheden in constructie, functie en materiaal aan.) De volgende instructies gelden voor de MES3L behorende bij certificaatnummer TRL 03ATEX21034X:
1.De MES3L controle unit kan aangesloten worden op een transmitter in een gevaarlijke omgeving. De MES3L controle unit mag zelf absoluut niet in een gevaarlijke omgeving geplaatst worden.
2.Deze apparatuur dient te worden geïnstalleerd door goed opgeleid personeel, in overeenstemming met de reglementen die van toepassing zijn.
3.Deze apparatuur is niet geschikt voor reparatie door de eindgebruiker.
4.Wanneer de mogelijkheid bestaat dat de apparatuur met agressieve stoffen in aanraking komt, is de gebruiker verantwoordelijk voor het treffen van passende voorzorgsmaatregelen, om te voorkomen dat het apparaat en de getroffen beschermingsmaatregelen nadelig worden beïnvloed.
Agressieve stoffen | – bijv. zure vloeistoffen of gassen die metaal kunnen aantasten, of oplossingen die | |
| polymere materialen kunnen aantasten. | |
Passende voorzorgsmaatregelen | – bijv. regelmatig uitgevoerde controles in het kader van | |
|
| of nagaan of in de materiaalspecificaties wordt aangegeven dat het |
|
| materiaal bestand is tegen bepaalde chemicaliën. |
5.Bekabeling instructies:
(a) | The MES3L mag niet aangesloten worden op een voeding die de 250V r.m.s. of dc overschrijdt of |
| apparaten die een voedingsbron bevatten die de 250 V r.m.s of dc overschrijden. |
(b) | De Intrinsiek Veilige output van de MES3L controle units kunnen aangesloten worden op goedgekeurde |
| apparaten die gebruikt worden in een gevaarlijke omgeving waar categorie 1 apparaten noodzakelijk zijn. Bij |
| ontbrandbare gassen en dampen met klasse IIC, IIB en IIA. Er is geen extra I.S. barrier nodig. |
(c) | De zekering mag alleen vervangen worden door de aangegeven types. |
(d) | De intrinsieke veilige outputs mogen niet aan elkaar verbonden worden. |
6.Technische gegevens:
(a) | Materiaal: Zie onderdeel nummer identificatie kaart. |
(b) | Codering: II (1) G |
| [EEx ia] IIC |
(c) | Electrisch: |
| Outputparameters: Nummers aansluitpunten 1 & 2: Uo: 20.5V, Io: 181mA, Po: 0.92W, Ci: 0µF, Li: 0 mH. |
| Nummers aansluitpunten 3 & 4: Uo: 20.5V, Io: 181mA, Po: 0.92W, Ci: 0µF, Li: 0 mH. |
| Nummers aansluitpunten 14, 15 & 16: Um: 250 Vrms. |
| Relais contact gegevens: U<250Vrms, I<5A, P<100VA |
Bekabeling: De capacitantie en inductantie van de verbonden belasting mogen de volgende waarden niet overschrijden:
Groep | Capaciteit | Zelfinductie of L/R Verhoudingsgetal | |
| µF | mH | µH/ohm |
IIC | 0.203 | 1.08 | 38.5 |
IIB | 1.33 | 4.34 | 154.1 |
IIA | 5.12 | 8.68 | 308.3 |
|
|
|
|
7.Bijzondere voorwaarden voor veilig gebruik:
(a) Er moet voldaan worden aan de hierboven vermelde belasting/ kabel parameters.
(b) De controle unit moet geinstalleerd worden in een schone, droge en goed geregelde omgeving.
Gelieve er rekening mee te houden dat de veiligheidsinstructies en certificaten in deze publicatie uit het Engels (Verenigd Koninkrijk) vertaald zijn.
Page 12 | IP242/SI |