2
1
3
(1)GUIDON SUPÉRIEUR
(2)COMMANDE
(3)POIGNÉE DE STARTER
(1)MANILLAR SUPERIOR
(2)MANDO
(3)MANGO DE ARRANQUE
(1) OVERSTE STUUR
(2) BEDIENINGSHENDEL
(3) STARTHENDEL
(1)MANUBRIO SUPERIORE
(2)COMANDO
(3)MANIGLIA DI AVVIAMENTO
•Pour mettre un moteur froid en marche, poussez le disp. d'amorçage (3) fois avant d'essayer de le faire démarrer puis poussez fermement. Cette étape n'est pas habituellement nécessaire pour faire démarrer un moteur qui a déjà fonctionné pendant quelques minutes.
•Maintenez la commande contre le guidon et tirez vivement sur le starter. Puis lâchez doucement la ficelle.
•Coupez le moteur en lâchant la commande.
REMARQUE: Sous des températures plus froides il peut être nécessaire de répéter les étapes d'amorçage. Sous des tem- pératures plus chaudes trop amorcer peut étouffer le moteur et il refusera de démarrer. Si vous étouffez le moteur, attendez quelques minutes avant d'essayer de le remettre en marche et NE répétez PAS les étapes d'amorçage.
Arranque y Parada
Colocar el cortacésped en una superfi cie llana (sin gravilla, gui- jarros, etc.). Rellenar el tanque de gasolina pura, sin aceite. Se peude usar gasloina sin plomo o con plomo. No rellenar el tanque mientras está funcionando el motor.
•Para arrancar un motor frio, empuje el cebador (3) veces antes de tratar de arrancar. Empujar fi rmemente. Esto nor- malmente no es necesario cuando se arranca un motor que ya ha estado funcionando por ajgunos minutos.
•Presionar el mando contra el manillar y tirar rápidamente del mango de arranque. Soltar lentamente el cordón de ar- ranque.
•Poner en marcha el motor soltando el mando.
NOTA: En tiempo más frio puede ser necesario repetir los pasos del cebado. En tiempo más caluroso el cebar demasiado puede hacer que se ahoge el motor y no va a arrancar. Si se ahoga el motor espere unos pocos minutos antes de tratar de arrancar. NO REPITA los pasos del cebado.
Starten en Stoppen
Zet de maaier op een vlakke ondergrond. Niet op een grindpad of iets dergelijks. Vul de benzinetank met benzine, geen oliemeng- sel. U kunt zowel loodvrije als loodhoudende benzine gebruiken.
Nooit benzinetank vullen terwijl de motor draait.
•Om een koude motor te starten duwt u (3) keer op het voo- rinspuitpompie, voordat u gaat starten. Druk stevig. Deze stap is gewoonlijk niet nodig wanneer u een motor srart die reeds enkele minuten gelopen heeft.
•Houd de bedieningshendel tegen het stuur en trek kort en krachtig aan de starthendel. Laat het startsnoer langzaam vieren.
•Schakel de motor uit door de bedieningshendel los te laten. N.B.: Bij koeler weer kan het nodig zijn om de voorinspuitstappen te herhalen. Bij warmer weer kan te veel voorinspuiten ertoe leiden dat de motor verzuipt en niet start. Als u de motor verzuipt, moet u enkele minuten wachten alvorens hem te starten en de voorinspuitstappen NIET herhalan.
I. Training
•Lees de instructies aandachtig. Zorg dat u vertrouwd bent met de bedieningselementen en het juiste gebruik van de machine.
•Laat kinderen of mensen die niet bekend zijn met de instructies, de maaimachine niet gebruiken. Het is mogelijk dat plaatselijke voorschriften een beperking stellen aan de leeftijd van de bestuurder.
•Maai nooit terwijl mensen, vooral kinderen, of huisdieren in de buurt zijn.
•Bedenk dat de bestuurder of gebruiker verantwoordelijk is voor ongelukken of risico’s die andere mensen of hun eigendommen kunnen overkomen.
II. Voorbereiding
•Draag tijdens het maaien altijd stevige schoenen en een lange broek. Gebruik de machine niet blootsvoets of terwijl u open sandalen draagt.
•Inspecteer de plek waar de machine zal worden ge- bruikt, grondig en verwijder alle voorwerpen die door de machine kunnen worden weggeslingerd.
•WAARSCHUWING - Benzine is licht ontvlambaar.
-Bewaar brandstof in blikken die speciaal voor dat doel zijn bestemd.
-Tank alleen buiten en rook niet tijdens het tanken.
-Tank voordat u de motor start. Draai de dop nooit van de benzinetank af of tank nooit terwijl de motor draait of heet is.
-Als benzine is gemorst, probeer de motor dan niet te starten maar haal de machine van de plaats vandaan waar u benzine heeft gemorst en zorg dat u geen ontstekingsbron teweeg brengt totdat de benzinedampen zijn verdreven.
-Draai de dop van alle brandstoftanks en -blikken weer goed vast.
•Vervang defecte geluiddempers.
•Inspecteer vóór het gebruik altijd of de messen, mes- bouten en maai-inrichting niet versleten of beschadigd zijn. Vervang versleten of beschadigde messen en bouten in sets om het evenwicht in stand te houden.
•Op machines met meerdere messen dient u eraan te denken dat het draaien van één mes andere messen kan doen draaien.
III. Bediening
• Laat de motor niet draaien in een besloten ruimte |
waar gevaarlijke koolmonoxydedampen zich kunnen |
verzamelen. |
• Maai alleen bij daglicht of goed kunstlicht. |
• Ook om nat gras te maaien, waar mogelijk. |
• Loop voorzichtig op hellingen. |
•Verander de instelling van de motorregelaar niet en laat de motor niet met te hoge toeren draaien. Als de motor met te hoog toerental draait, kan het risico van lichamelijk letsel groter worden.
•Zet alle mes- en aandrijfkoppelingen in hun vrij voordat u de machine start.
•Start de machine of de motor voorzichtig en volgens de gebruiksaanwijzingen en houd uw voeten uit de buurt van het mes.
•Til de grasmaaier niet op terwijl u deze start of de motor ervan aanzet, tenzij de grasmaaier dient te worden opgetild om deze te kunnen starten. Til de machine in dit geval niet hoger op dan nodig en til alleen het gedeelte op dat het verst van de bediener is verwijderd.
•Zet de machine niet aan terwijl u voor de afvoer staat.
•Steek uw handen of voeten nooit onder of in de buurt van draaiende delen. Houd de afvoeropening altijd vrij.
•Til de grasmaaier nooit op en draag deze nooit terwijl de motor draait.
•Zet de machine uit en maak de bougiedraad los:
-voordat u opgehoopt materiaal weghaalt of een verstopte afvoer leeg maakt;
-voordat u de maaimachine controleert, schoonmaakt of eraan werkt;
-nadat u een ongewenst voorwerp heeft geraakt. Inspecteer de maaimachine op schade en voer reparaties uit voordat u de machine weer start en gebruikt;
-als de machine abnormaal begint te trillen (onmid- dellijk controleren).
•Zet de machine uit:
-als u de grasmaaier achterlaat;
-voordat u brandstof bijvult.
•Minder gas tijdens het uitlopen van de motor, en als de motor met een afsluitklep is uitgerust, moet u de brandstoftoevoer aan het einde van het maaien afs- luiten.
•Rijd langzaam als u een meeloopstoeltje gebruikt.
IV. Onderhoud en Opslag
• Houd alle moeren, bouten en schroeven goed vastge- |
draaid zodat u er zeker van kunt zijn dat de machine |
in een veilige bedrijfsstaat verkeert. |
• Sla de machine nooit in een gebouw op, waar dampen |
een open vlam of vonk kunnen bereiken, terwijl zich |
benzine in de tank bevindt. |