56
De carburator afstellen (Afb. 46)
De carburator is een injectiecarburator met vaste sproeiers. Afstelling van de vrijloop-
en hoofdsproeier is dus overbodig en kan ook niet worden uitgevoerd.
Indien nodig kunt u het onbelaste toerental afstellen met de afstelschroef (11).
De carburator is in de fabriek uitgerust met vaste sproeiers voor
luchtdrukwaarden op zeeniveau. Bij hoogten boven de 1000
meter kan het noodzakelijk zijn om de carburatorsproeiers te ver-
vangen.
Stel de carburator af met een schroevendraaier (7, klingbreedte).
Laat de motor 3 tot 5 minuten warm lopen (niet met hoog toerental!) voordat u afstelt.
Het stationair toerental afstellen
Wanneer u de afstelschroef (11) rechtsom indraait: het stationair toerental vermeer-
dert.
Wanneer u hem linksom uitdraait: het stationair toerental vermindert.
Let op: De zaagketting mag in geen geval meelopen.
ONDERHOUD (Afb. 47)
De zaagketting slijpen
LET OP: Voordat u begint te werken aan de kettinggeleider of ketting, moet u
altijd de motor afzetten en de bougiedop eraf trekken (zie “De bougie vervan-
gen”). Draag altijd veiligheidshandschoenen!
De zaagketting moet worden geslepen wanneer:
Meelachtig zaagsel ontstaat bij het zagen van vochtig hout.
De ketting trekt enkel bij grote druk in het hout. De snijkant is zichtbaar beschadigd.
De zaag trekt naar links of rechts tijdens het zagen. Dit is te wijten aan een ongelijk-
matige scherpte van de zaagketting.
Belangrijk: Slijp de ketting regelmatig, maar zonder te veel metaal eraf te slij-
pen!
Normaal zijn 2 tot 3 streken van de vijl voldoende.
Laat de ketting in een servicecentrum naslijpen nadat u hem al meerdere malen zelf
nageslepen heeft.
Juiste manier van slijpen: (Afb. 48)
LET OP: Gebruik uitsluitend kettingen en kettinggeleiders die voor deze zaag
zijn ontworpen!
Alle zaagtanden moeten even lang zijn (maat a). Zaagtanden van ongelijke lengte
zijn oorzaak van een ongelijkmatige kettingloop en kunnen ook kettingbreuk veroor-
zaken.
De minimumlengte van de zaagtanden is 3 mm. Slijp de ketting niet meer wanneer
deze minimumlengte is bereikt; u dient dan een nieuwe ketting op te leggen.
De zaagdiepte wordt bepaald door het hoogteverschil tussen de dieptebegrenzer
(ronde neus) en de snijkant.
De beste resultaten worden verkregen bij een begrenzerdiepte van 0,65 mm (.025”).
LET OP:
Een te grote zaagdiepte verhoogt het gevaar voor terugslag!
Alle zaagtanden moeten met dezelfde hoek van 30° worden geslepen. Verschil in de
hoeken veroorzaakt een ruwe en onregelmatige kettingloop, vergroot de slijtage en
kan leiden tot kettingbreuk.
De 85° hoek van de zaagtand volgt uit de indringdiepte van de rondvijl. Als de voor-
geschreven vijl op de juiste manier wordt gebruikt, zal de correcte hoek automatisch
worden verkregen. (Afb. 49)
Geschikte vijlen en hun gebruik (Afb. 50)
Slijp de ketting met een speciale ronde vijl (4 mm diameter) voor zaagkettingen. Nor-
male ronde vijlen zijn niet geschikt voor dit soort werk.
De vijl mag alleen bij de voorwaartse streek (pijl) vijlen. Breng de vijl bij het terugha-
len omhoog.
Slijp eerst de kortste zaagtand. De lengte van deze tand is dan de maatstaf voor alle
andere tanden van de ketting.
Houd de vijl altijd horizontaal (90° ten opzichte van de kettinggeleider).
De vijlhouder vergemakkelijkt de vijlgeleiding. Hij is voorzien van markeringen voor
de correcte slijphoek van 30° (houd de markeringen tijdens het vijlen evenwijdig met
de ketting, zoals afgebeeld) en begrenst ook de insteekdiepte tot de correcte 4/5 van
de vijldoorsnee. (Afb. 51)
Na het naslijpen van de ketting, moet u de hoogte van de dieptebegrenzers controle-
ren met een kettingmaat.
Zelfs de geringste uitsteekhoogte dient met een speciale platte vijl (12) te worden
verwijderd.
Rond de voorzijde van de dieptebegrenzer (13) af. (Afb. 52)
Het binnenste van het kettingwiel reinigen, de kettingvanger controleren
en vervangen (Afb. 53)
LET OP: Voordat u begint te werken aan de kettinggeleider of ketting, moet u
altijd de motor afzetten en de bougiedop eraf trekken (zie “De bougie vervan-
gen”). Draag altijd veiligheidshandschoenen!
LET OP: Start de kettingzaag pas nadat deze volledig ineengezet en geïnspec-
teerd is!
Verwijder de kettingwielbeschermkap (4) (zie het hoofdstuk “INGEBRUIKNEMING”)
en reinig de binnenruimte met een borstel.
Verwijder de ketting (3) en de kettinggeleider (2).
OPMERKING:
Zorg dat er geen vuilresten achterblijven in de olieleigroef (1) en de kettingspanner
(6).
Voor het opnieuw monteren van de kettinggeleider, ketting en kettingwiel, zie het
hoofdstuk “INGEBRUIKNEMING”.
Kettingvanger
Inspecteer de kettingvanger (5) op zichtbare beschadiging en vervang deze indien
nodig.
De kettinggeleider reinigen, het kettingwiel smeren (Afb. 54)
LET OP: U moet veiligheidshandschoenen dragen.
Controleer regelmatig de loopvlakken van de kettinggeleider op beschadiging, en
maak deze schoon met een geschikt gereedschap.
Kettingwielneustype:
Als de zaag intensief wordt gebruikt, moeten de lagers van het voorste tandwiel
(keerrol) regelmatig (eens per week) worden gesmeerd. Hiertoe dient u eerst het 2-
mm gaatje aan het vooreind van de kettinggeleider grondig schoon te maken. Spuit
daarna een kleine hoeveelheid universeelvet in het gaatje.
Universeelvet en vetspuiten zijn beschikbaar als accessoires.
Universeelvet 944 360 000
Vetspuiten 944 350 000
De zaagketting vervangen (Afb. 55)
LET OP: Gebruik uitsluitend kettingen en kettinggeleiders die voor deze zaag
zijn ontworpen!
Controleer eerst het kettingwiel (10) alvorens een nieuwe ketting te monteren.
LET OP: Versleten kettingwielen kunnen de nieuwe zaagketting beschadigen en die-
nen daarom vervangen te worden.
De zuigkop vervangen (Afb. 56)
Het vilten filter (12) van de zuigkop kan verstopt raken. Om een onbelemmerde
brandstoftoevoer naar de carburator te garanderen, is het aan te bevelen dat de zuig-
kop eens per drie maanden wordt vervangen.
Om de oude zuigkop te verwijderen, trekt u hem met een draadhaak door de tankvul-
hals.
Het luchtfilter reinigen (Afb. 57)
Draai de schroef (14) los en verwijder het deksel van de filterkast (13).
BELANGRIJK: Dek de inlaatopening af met een schone doek om te voorkomen dat
er vuil in de carburator kan vallen. Verwijder het luchtfilter (15).
LET OP: Blaas de vuildeeltjes NIET eruit, omdat u anders uw ogen kunt verwon-
den! Gebruik geen brandstof om het luchtfilter te reinigen.
Reinig het luchtfilter met een zachte borstel.
Als het filter erg vuil is, was het dan in lauw water met een gewoon afwasschoon-
maakmiddel.
Laat het luchtfilter volledig drogen.
Als het filter erg vuil is, dient u het vaak (meermaals per dag) te reinigen, omdat het
volle motorvermogen alleen met een schoon luchtfilter wordt verkregen.
LET OP:
Een beschadigd luchtfilter dient onmiddellijk te worden vervangen!
Afgescheurde stukken weefsel en grof vuil kunnen de motor onherstelbaar
beschadigen!
De bougie vervangen (Afb. 58)
LET OP:
Raak de bougie of de bougiedop niet aan terwijl de motor loopt (hoogspan-
ning!).
Zet de motor af voordat u met de onderhoudswerkzaamheden begint. Een hete
motor kan brandwonden veroorzaken. Draag veiligheidshandschoenen!
De bougie moet vervangen worden wanneer de isolator beschadigd is, de elektroden
verbrand zijn, of de elektroden erg vuil of vettig zijn.
Verwijder het deksel van de filterkast (zie “Het luchtfilter reinigen”).
Trek de bougiedop (1) af van de bougie. Gebruik uitsluitend de meegeleverde combi-
natiesleutel om de bougie te verwijderen.
LET OP: Gebruik uitsluitend de volgende bougies: NGK CMR6A.
Elektrodenafstand (Afb. 59)
De elektrodenafstand moet 0,6 – 0,7 mm zijn.
De inlaatopening voor koellucht reinigen (Afb. 60)
Verwijder vier schroeven (2). Verwijder de terugloopstarter (3).
Reinig de inlaatopening (4) en de koelribben.
De knaldemper reinigen (Afb. 61)
LET OP: Zolang de motor nog heet is, bestaat er gevaar voor brandwonden.
Draag veiligheidshandschoenen.
Verwijder de kettingwielbeschermkap (zie “INGEBRUIKNEMING”).
Verwijder koolaanslag uit de uitlaatopeningen (11) van de knaldemper.
STOP
STOP
STOP
STOP