Installatieprocedure

Installatieprocedure

1.Voorkom kortsluiting door de sleutel uit het contactslot te halen en de - accu los te koppelen.

2.Sluit elk apparaat aan op de juiste in- en uitgangen.

3.Sluit de draden in de kabelboom aan. Doe dit in de onderstaande volgorde: aarde, ontsteking, achteruit en camera-eenheid.

4.Sluit de connector van de kabelboom aan op de video-eenheid.

5.Installeer de camera in de auto.

6.Sluit de - accu weer aan.

2WAARSCHUWING

Als u de ontstekingsdraad (rood) aansluit op het autochassis (aarde), kan er kortsluiting en vervolgens brand ontstaan. Sluit deze draden altijd op de voedingsbron aan via het zekeringskastje.

Knip de zekering niet los van de ontstekingsdraad (rood). De voeding moet via de zekering worden aangesloten op de draden.

2LET OP

Als de ontsteking van uw auto geen ACC-stand heeft, sluit u de ontstekingsdraad aan op een voedingsbron die kan worden in- en uitgeschakeld met de contactsleutel. Als u de ontstekingsdraad aansluit op een voedingsbron met een constante spanningsbron, zoals bij accukabels, raakt de accu mogelijk uitgeput.

Als de zekering doorbrandt, controleert u eerst of de draden elkaar niet raken en zo kortsluiting veroorzaken, waarna u de oude zekering vervangt door een exemplaar met dezelfde waarde.

Isoleer niet-aangesloten draden met vinyltape of vergelijkbaar materiaal. Laat de dopjes aan het uiteinde van de niet-aangesloten draden of connectors op hun plek zitten om kortsluiting te voorkomen.

Controleer, nadat de camera is geïnstalleerd, of de remlichten, knipperlichten, ruitenwissers, enz. van de auto nog goed werken.

Installeer de camera zodanig dat het zicht door de achterruit niet wordt belemmerd.

Installeer de camera zodanig dat deze niet aan de zijkant van de auto uitsteekt.

Installeer de camera niet als het regent of mistig is.

Als de luchtvochtigheid hoog is, droogt u het oppervlak waarop de camera wordt bevestigd af voordat u tot installatie overgaat.

Vocht op het bevestigingsoppervlak verminderd de kleefkracht, waardoor de camera kan losschieten.

Bevestig de camerabeugel niet op onderdelen van het autochassis die zijn behandeld met fluorkoolstofhars of op glas.

Dit kan tot gevolg hebben dat de achteruitrijcamera naar beneden valt.

-Giet geen water over de camera heen.

-Stel de camera niet bloot aan regen.

-Ga niet onnodig ruw om met de camera.

-Maak de camera grondig schoon bij gebruik van tape om het apparaat vast te zetten.

Raadpleeg de instructiehandleiding voor nadere details over het aansluiten van andere camera's en voer vervolgens de aansluiting op correcte wijze uit.

Bevestig de draden met kabelklemmen of kleefband. Bescherm de bedrading door er kleefband omheen te wikkelen op plaatsen waar de bedrading metalen onderdelen raakt.

Leid alle draden zodanig dat zij geen bewegende delen, zoals de versnellingspook, handrem of stoelrails, kunnen raken en zet ze vast.

Leid de draden niet langs plekken die heet worden, zoals onder de verwarmingsuitlaat. Als de isolatie van de bedrading smelt of beschadigd raakt, bestaat er het gevaar dat de bedrading kortsluiting maakt tegen het chassis.

Zorg er bij het vervangen van de zekering voor dat u alleen zekeringen gebruikt met de waarde die staat aangegeven op de zekeringhouder.

U kunt de hoeveelheid ruis tot een minimum beperken door de kabel voor de televisieantenne, de kabel voor de radioantenne en de RCA-kabel zo ver mogelijk uit elkaar te plaatsen.

Installeer de video-eenheid niet op plekken waar deze kan worden blootgesteld aan hoge temperaturen of een hoge luchtvochtigheid, zoals:

-Plekken in de buurt van een verwarmingstoestel, ventilator of airconditioning.

-Plekken die blootstaan aan direct zonlicht, zoals de bovenkant van het dashboard of de afdekplaat van de achterbak.

-Plekken waar regendruppels terecht kunnen komen, bijvoorbeeld dicht bij de portieren.

Nederlands 21