56
ń
c.q. wordt automatisch uitgeschakeld of niet uitgevoerd (zie de gebruiksaanwij-
zing van de camera).
De REAR-functie moet op de camera worden ingesteld (zie de gebruiksaanwij-
zing van de camera). Op de flitser wordt de REAR-functie niet aangegeven.

11.4 Synchronisatie bij lange belichtingstijden (SLOW)

Bij de synchronisatie bij lange belichtingstijden SLOW komt de beeldachter-
grond bij een lage omgevingshelderheid beter uit. Dit wordt bereikt door belich-
tingstijden die aan de omgevingshelderheid zijn aangepast. Daarbij worden
door de camera automatisch belichtingstijden ingesteld die langer dan de flits-
synchronisatietijd zijn (bijv. belichtingstijden tot aan 30 seconden). Bij enkele
cameramodellen wordt de synchronisatie bij lange belichtingstijden in bepaalde
onderwerpsprogramma’s (bijv. het nachtopnameprogramma enz.) automatisch
geactiveerd, c.q. kan op de camera worden ingesteld (zie de gebruiksaanwij-
zing van de camera). Op de flitser hoeft niets te worden ingesteld en er ver-
schijnt ook gaan aanduiding voor deze functie.
Het instellen voor de synchronisatie bij lange belichtingstijden SLOW moet
op de camera plaatsvinden (zie de gebruiksaanwijzing van de camera)!
Gebruik bij lange belichtingstijden een statief om onscherpte door
bewegen van de camera te voorkomen!

11.5 Flits vooraf tegen het ’rode ogen-effect’

Verschillende camera’s beschikken over de mogelijkheid een flits, voorafgaand
aan de eigenlijke hoofdflits, te ontsteken om het ’rode ogen-effect’ te verminde-
ren (Red-Eye-Reduction). Deze functie wordt alleen ondersteund door de in de
camera ingebouwde flitser. Op externe flitsers wordt deze functie in principe niet
ondersteund.
12 Automatische AF-meetflits
Zodra de omgeving zo donker is dat automatisch scherpstellen niet meer moge-
lijk is, wordt door de camera automatisch de AF-meetflits in de flitser geacti-
veerd. Daarbij wordt een streeppatroon op het onderwerp geprojecteerd waa-
rop de camera dan scherp kan stellen. De reikwijdte bedraagt ong. 6 m ... 9 m
(bij standaardobjectief 1,7/50 mm). Vanwege de parallax tussen objectief
AF–meetflits in de flitser bedraagt de dichtbij instelgrens met AF-meetflits ong.
0,7 m tot 1 m.
Om de AF-meetflits door de camera te laten activeren, moet daarop de
autofocusfunctie ‘Single-AF (S)’ ingesteld zijn en moet de flitser opgeladen
zijn. Sommige camera’s ondersteunen alleen de in de camera ingebouw-
de AF-meetflits. De AF-meetflits van de flitser wordt dan niet geactiveerd
(bijv. bij compactcamera’s; zie de gebruiksaanwijzing van de camera)!
Zoomobjectieven met een lage grootste opening beperken de reikwijdte van de
AF-meetflits soms behoorlijk!
Verschillende cameramodellen ondersteunen alleen met de centrale AF-sensor
van de camera de AF-meetflits in de flitser. Als een niet-centrale sensor wordt
gekozen, dan wordt de AF-meetflits van de camera niet geactiveerd!
13 Ontsteeksturing (Auto-Flash)
Is er voldoende omgevingslicht voor een belichting in de normale modus, dan
verhindert de camera het ontsteken van een flits. De belichting vindt dan plaats
met de in het display van de camera aangegeven belichtingstijd. Het activeren
van de ontsteeksturing wordt aangegeven door het verdwijnen van de flitsklaar-
aanduiding in de zoeker van de camera. Bij het bedienen van de ontspanknop
op de camera wordt geen flits ontstoken.
De ontsteeksturing werkt bij verschillende camera’s alleen in de functie program
’P’ en diafragma-automatiek ’S’ (zie de gebruiksaanwijzing van de camera). De
ontsteeksturing kan bij sommige camera’s worden gedeactiveerd: druk daarvoor
op de camera op de toets voor de flitssturing (zie de gebruiksaanwijzing van
de camera) en houd deze bij de opname ingedrukt. Bij het aantippen van de
ontspanknop op de camera verschijnt in de zoeker van de camera nu weer de
flitsklaar-aanduiding. De elektronica in de camera kiest een geschikte tijd-dia-
fragmacombinatie. Bij de opname wordt een flits ontstoken.
707 47 0151.A1 Inh. 48 AF-1Sony 26.11.2007 10:32 Uhr Seite 56