4.Druk op de SEL toets zodat de ingestelde waarde stopt met knipperen.

5.Stel scherp op het onderwerp.

6.Controleer of het onderwerp zich binnen het flitsbereik bevindt zoals op het LCD display wordt aangegeven.

7.Nadat het OK lampje is gaan branden kunt u de opname maken.

Indien u ook de belichtingscompensatie functie op de camera gebruikt kunt u zowel de lichtintensiteit van de flitser als de achtergrondbelichting compenseren.

U kunt de belichtingscompensatie te gelijkertijd op de camera en op de flitser instellen.

Meervoudig flitsen

Bij deze instelling zal de flitser herhaaldelijk afgaan terwijl de sluiter open blijft. Hierdoor worden achtereenvolgende bewegingen van een onderwerp in één opname vastgelegd. Deze instelling is het meest effectief bij gebruik van een licht onderwerp tegen een donkere achtergrond. Het is mogelijk de flitsfrequentie tussen 1 Hz en 199 Hz in te stellen. Tot maximaal 100 flitsen kunnen achter elkaar worden ontstoken. Het maximum aantal flitsen kan variëren afhankelijk van het richtgetal en de flitsfrequentie. (zie de tabel 3 op de vorige pagina)

Zet de camera op de M mode en stel het diafragma in.

1.Druk op de MODE toets totdat het multi-flash symbool verschijnt.

2.Druk op de SEL toets tot dat de flitsfrequentie knippert.

3.Druk op de + of – toets om de gewenste flitsfrequentie te kiezen.

4.Na het wederom indrukken van de SEL toets gaat het symbool van de lichtdosering knipperen.

5.Druk op de + of – toets om de gewenste lichtdosering in te stellen.

6.Druk weer op de SEL toets en het flitsaantal symbool gaat knipperen.

7.Druk op de + of – toets om het gewenste aantal flitsen te selecteren.

8.Druk nogmaals op de SEL toets, de LCD display zal stoppen met knipperen.

9.Wanneer het OK lampje van de flitser brandt, is de flitser klaar voor gebruik. NB: Zet de sluitertijd langer dan: het aantal gewenste flitsen ÷ de flitsfrequentie.

Indirect flitsen

Wanneer u in een kamer fotografeert met flits, ontstaat er soms achter het onderwerp een zware slagschaduw. Indien u de flitsreflector omhoog richt of opzij om het licht via het plafond of de muur te laten weerkaatsen, zal het onderwerp veel zachter worden belicht. Druk op de ‘lock’-toets en verstel de flitserkop in de gewenste hoek. De volgende hoeken zijn in te stellen:

Omhoog: 0°, 60°, 75° en 90°

Omlaag: 0°, 7°

 

Rechts: 0°, 60°, 75°, 90°

Links: 0°, 60°, 75°, 120°, 150°, 180°

In deze instellingen wordt

een symbool

zichtbaar op het LCD

display.

De opname zal een kleurzweem krijgen in dezelfde tint als het reflecterende oppervlak. Kiest u daarom een wit oppervlak voor weerkaatsing van de flits. Het effectieve bereik

van de TTL AUTO instelling is variabel en afhankelijk van de grootte van het reflectie-oppervlak, de afstand van het onderwerp en andere factoren. Daarom is het raadzaam om na elke opname de flitsaanduiding (TTL symbool) op het LCD display te controleren.

Close-up opnamen

Voor opnamen dichtbij kan de flitser 7° naar beneden gericht worden. De flits heeft alleen effect wanneer het onderwerp zich tussen de 0.5 en 2 meter van de lens verwijderd is. Wanneer de flitskop naar beneden gericht is, verschijnt het symbool in het LCD display.

82

Page 82
Image 82
Sigma EF-500 manual Meervoudig flitsen, Indirect flitsen