4. Gebruik
Alle handelingen met betrekking tot het opstarten van de apparatuur (ook de batterijkast) moeten van tevoren volgens de geldende normen en eisen door gekwalificeerd bevoegd personeel zijn uitgevoerd.
4.1 Uitschakelen van een enkele UPS |
|
| ||
Het uitschakelen van de UPS moet geactiveerd zijn. |
|
| ||
|
| 1 - Druk op knop 38 . |
|
|
|
| 2 - Bevestig met functietoets | 32 | . |
? |
| De verbruiker wordt niet meer door de UPS beveiligd en krijgt | ||
| 32 | energie van het | ||
|
| |||
| 38 |
|
|
|
| 18 | 3 - Zet de batterijschakelaar | 19 (QF1) op OFF (of verzet de | |
| batterijbeveiligingsschakelaars van de hulpkasten indien aanwezig). | |||
|
| |||
|
| 4 - Zet de ingangsschakelaar | 18 | (Q1) op OFF. |
| 19 | De batterij’s worden niet meer opgeladen. | ||
|
|
|
|
4.2 Opnieuw inschakelen van een enkele UPS
Controleer of de
18
1 - Zet de netschakelaar 18 (Q1) op ON.
2 - Wacht 10 s totdat de circuits geïnitialiseerd zijn.
3 - Zet de batterijschakelaar 19 (QF1) op ON (of verzet in voorkomend geval de batterijbeveiligingsschakelaars van de hulpkasten):
De UPS is automatisch ingeschakeld.
19LED 34 brandt.
De verbruiker wordt beveiligd door de UPS.
22
Als LED 34 uit blijft: druk op de
functietoets 32 | . |
32Als LED 34 nog steeds uit blijft en één van de LED’s 35 of 36
37
36
35
34
brandt: er is een storing opgetreden (zie §5.1).
51030375NL/CB - Pagina 35