59
ń
bij bewegingsstudies en effectopnamen (afb. 7). Bij de stroboscoopfunctie
worden meerdere flitsen in een bepaalde flitsfrequentie afgegeven. De func-
tie is daarom alleen met een deelvermogen van max. 1/4 of minder te reali-
seren.
Voor een stroboscoopopname kan de flitsfrequentie (aantal flitsen per secon-
de) van 1 ... 50 Hz in stappen van 1 Hz en een totaal aantal flitsen
van 2 ... 50 in stappen van 1 flits worden gekozen (zie 7).
Het maximaal mogelijke deelvermogen stelt zich in de stroboscoopfunctie
automatisch in. Het is afhankelijk van de ingestelde ISO- en de diafragma-
waarde. U kunt voor het verkrijgen van een korte flitsduur het deelvermogen
met de hand op een minimumwaarde van 1/256 instellen.
In het display wordt de bij de ingestelde parameters geldende afstand aan-
gegeven. Door het veranderen van de diafragmawaarde of het deelvermo-
gen kan de aangegeven afstandswaarde worden aangepast aan de flitsaf-
stand tot het onderwerp.
In de stroboscoopfunctie worden geen diafragma- en ISO-waarden in
het display aangegeven! Bij ingeschakelde hulpreflector is geen stro-
boscoopfunctie mogelijk.
Zie voor de instellingen hoofdstuk 6. „Het instellen“.
7. Flitsparameters (parametermenu)Voor het correct functioneren van de flitser is het een vereiste dat verschillen-
de flitsparameters zoals bijv. de zoomstand van de flitsreflector, diafragma-
waarde, lichtgevoeligheid ISO enz. aan de instellingen van de camera wor-
den aangepast.
Bij het werken met de standaardvoet 301, c.q. een SCA-adapter van het
systeem SCA 300 moeten de flitsparameters met de hand worden ingesteld.
Bij het werken met een SCAadapter van het systeem SCA 3002 worden de
flitsparameters automatisch ingesteld als de camera de betreffende gegevens
aan de flitser heeft doorgegeven (zie de gebruiksaanwijzingen van camera
en SCA-adapter ). Voor de automatische overdracht van gegevens moet de
combinatie van camera, flitser en SCA-adapter gemonteerd en ingeschakeld
☞
zijn. Bovendien moet er een uitwisseling van gegevens tussen camera en flit-
ser hebben plaatsgevonden. Daarvoor is het voldoende de ontspanknop op
de camera even aan te tippen.
In het display wordt de maximale reikwijdte in overeenstemming met de
ingestelde parameters aangegeven.
Het instellen
• Druk zo vaak op de toets 'Para' (parameter), dat in het display de gewen-
ste flitsparameter (zie hieronder) wordt aangegeven.
• Met de PLUS / MINUS -toetsen stelt u dan de gewenste waarde in. De
instelling treedt onmiddellijk in werking.
• Druk op de toets 'Return' . Het display schakelt terug naar de normale
weergave. Als u niet op de toets 'Return' drukt, schakelt het display na
ong. 5 s. terug naar de normale weergave.
Bij automatische instelling van de flitsparameters met een SCA-adap-
ter van het systeem SCA 3002 kunnen verschillende flitsparameters
(bijv. diafragmawaarde en ISO) niet met de hand worden veranderd!
7.1 Diafragmawaarde (F)
Als er geen digitale overdracht van gegevens tussen camera en flitser heeft
plaatsgevonden (bijv. bij gebruik van een adapter van het systeem SCA 300
of de standaardvoet 301) moeten de diafragmawaarden (F) van 1,0 tot 45
(bij ISO 100) in afstanden van hele stops met de hand worden ingesteld.
Voor de functie van automatisch-flitsen A en de manual flitsfunctie M moeten
camera en flitser op dezelfde diafragmawaarde worden ingesteld.
Voor de TTL-flitsfunctie is het instellen van de diafragmawaarde op de flitser
alleen voor het correct weergeven van de reikwijdte, echter niet voor het cor-
rect functioneren vereist!
Bij de digitale overdracht van gegevens tussen camera en flitser kunnen ook
tussenwaarden automatisch worden ingesteld.
Afhankelijk van het type camera en SCA-adapter (systeem SCA
3002) wordt de diafragmawaarde niet in het display aangegeven!
Zie voor de instellingen hoofdstuk 7. „Het instellen“.
☞
☞
705 47 0041.A4 76MZ-5 digital 15.03.2007 8:28 Uhr Seite 59