■Zoom en scherptediepte
Draai aan de zoomring voordat u scherpstelt om de brandpuntsafstand aan te passen en de foto te kadreren. Als de camera over voorbeeld scherptediepte beschikt (stop omlaag), kan scherptediepte ook als voorbeeld in de zoeker worden bekeken.
Opmerking: De brandpuntsafstand van dit objectief neemt af als de scherpstelafstand wordt verkort.
■Scherpstellen
Scherpstelstand wordt bepaald door de scherpstelstand van de | Nl | |||
camera en de schakelaarpositie van de |
| |||
objectief. Zie de camerahandleiding voor informatie over de |
| |||
scherpstelmodusselectie van de camera. |
| |||
|
|
|
|
|
|
| Objectiefscherpstelstand |
| |
Camerascherpstelstand | A |
| M |
|
AF | Autofocus |
| Handmatige scherpstelling met |
|
MF | — |
| elektronische afstandsmeter |
|
|
|
|
|
|
Autofocus
zStel de camera in op AF (autofocus).
xSchuif de objectiefschakelaar voor de
cScherpstellen.
Druk de ontspanknop half in om scherp te stellen. Raak de scherpstelring niet aan terwijl de camera scherpstelt.
Handmatige scherpstelling
zSchuif de objectiefschakelaar voor de
xScherpstellen.
Stel handmatig scherp met behulp van de scherpstelring. Handmatige scherpstelling kan worden gebruikt, ongeacht de geselecteerde scherpstelstand voor de camera.
63