• Zet de camera niet uit of verwijder het objectief niet wanneer |
|
vibratiereductie in werking is. Indien de voeding naar het |
|
objectief wordt afgekoppeld wanneer vibratiereductie actief is, |
|
kan het objectief rammelen wanneer deze schudt. Dit duidt niet |
|
op een defect en kan met behulp van het herbevestigen van het |
|
objectief en het inschakelen van de camera worden verholpen. |
|
• Als de camera is voorzien van een ingebouwde flitser, wordt |
|
vibratiereductie uitgeschakeld wanneer de flitser laadt. |
|
• Schakel vibratiereductie uit wanneer de camera stevig op een |
|
statief wordt gemonteerd, maar laat de camera ingeschakeld |
|
wanneer de statiefknop niet vastzit of wanneer een monopod |
|
wordt gebruikt. |
|
• Als de camera is uitgerust met een | Nl |
behulp van het indrukken van de | |
niet geactiveerd. |
|
■ Diafragma |
|
Diafragma wordt met behulp van de camerabesturingen |
|
aangepast. |
|
Zoom en maximale diafragma |
|
Wijzigt zodat zoom het maximale diafragma tot maximaal |
|
2/3 LW aan kan passen. De camera houdt er bij het instellen van |
|
de belichting echter automatisch rekening mee en zijn er geen |
|
modificaties van de |
|
volgende zoomaanpassingen. |
|
■ Ingebouwde flitser |
|
Verwijder bij het gebruik van de ingebouwde flitser op camera’s |
|
uitgerust met een ingebouwde flitser, de zonnekappen om |
|
vignettering te voorkomen (schaduwen aangemaakt waar het |
|
uiteinde van het objectief de ingebouwde flitser verduisterd). |
|
65