NLNEDERLANDS
3.Demonteer beide ontkoppelingshefbomen zoals aangegeven in afb. 17.
4.Plaats één opvangbak onder de achteras en één onder de vooras.
5.Open het oliereservoir door de kap te verwijder- en. Zie (20:R).
Gebruik uitsluitend een 3/8” dopsleutel voor de olieaftapplug. Het gebruik van ander gereedschap beschadigt de plug.
6.Verwijder de olieaftapplug van de achteras. Reinig de opening en gebruik een 3/8” dopsleu- tel. Zie afbeelding 22.
7.Verwijder 2 aftappluggen uit de vooras. Ge- bruik hiervoor een 12 mm sleutel. Laat de olie uit de vooras en de leidingen lopen. Zie afb. 23.
8.Controleer of de pakkingen op de 4 aftapplug- gen van de vooras intact zijn. Zie afb. 23. Plaats de pluggen terug. Aanhaalmoment:
De olieaftapplug wordt beschadigd als hij vaster dan 5 Nm wordt aangedraaid.
9.Controleer of de pakking op de olieaftapplug van de achteras intact is. Zie afb. (22:Y). Plaats het in de achteras. Draai de olieaftapplug aan tot 5 Nm.
10.Trek de olie uit het onderste deel van het reser- voir met behulp van een olieafscheider. Zie afb. 24.
11.Voer de olie volgens lokale voorschriften af.
7.5.3 Vullen
De motor mag nooit draaien als de achterste koppelingshendel naar bin- nen is geduwd en de voorste koppeling- shendel uitgetrokken is. Dit beschadigt de asborging.
1. Vul het oliereservoir met de nieuwe olie.
Als de motor binnen moet draaien, di- ent u ervoor te zorgen dat uitlaatgassen kunnen worden afgevoerd.
2.Controleer of de koppelingshendel van de achteras uitgetrokken is.
3.Start de motor. Als de motor is gestart, schuift de koppelingshendel van de vooras automatisch naar binnen.
4.Trek de koppelingshendel van de vooras naar buiten.
LET OP! De olie wordt zeer snel het systeem ingezogen. Zorg dat het reservoir altijd vol is. Zorg dat er geen lucht wordt ingezogen.
5.Zet het gaspedaal in de voorste stand door het te blokkeren met een houten wig. Zie afb. 25. Vul het oliereservoir handmatig met nieuwe olie.
6.Laat de motor een minuut in de stand vooruit draaien.
7.Verwijder de houten wig en zet het gaspedaal in de stand achteruit. Ga door met het bijvullen van de olie.
8.Laat de motor een minuut in de stand achteruit draaien.
9.Verander de rijrichting elke minuut, zoals hi- erboven is aangegeven, en ga door met het bij- vullen van de olie tot het borrelen in het reservoir stopt.
10.Zet de motor uit, plaats het kapje van het ol- iereservoir en sluit de motorkap.
11.Maak een proefritje van enkele minuten en pas zonodig het olieniveau aan.
7.6 Riemtransmissies
Controleer na 5 werkuren of alle riemen intact en onbeschadigd zijn.
7.7 Besturing
De besturing moet na 5 werkuren worden gecon- troleerd/afgesteld en vervolgens na elke 100 werkuren.
7.7.1 Controles
Draai het stuur kort heen en weer. Er mag geen speling in de stuurkettingen zitten.
7.7.2 Afstelling
Stel indien nodig de stuurkettingen als volgt af:
1.Zet de machine in de 'recht
2.Stel de stuurkettingen af met de twee moeren onder het middelpunt. Zie afb. 27.
3.Draai beide moeren evenveel tot er geen speling meer is.
4.Rijd de machine recht vooruit en controleer of het stuur recht staat.
5.Als het stuur verdraaid staat, maakt u de ene moer losser en de andere vaster.
Span de stuurkettingen niet te strak aan. Daardoor wordt het sturen zwaarder en neemt de slijtage van de kabels toe.
7.8Accu
Als u het zuur in uw ogen of op uw huid krijgt, kan dit ernstig letsel veroorzak- en. Als er zuur op uw lichaam terech- tkomt, moet u het betreffende lichaamsdeel onmiddellijk afspoelen met een ruime hoeveelheid water en zo snel mogelijk medische hulp zoeken.
De accu wordt gereguleerd door kleppen en geeft een uitgangsspanning van 12 V. De accuvloeistof kan en mag niet worden gecontroleerd of aange- vuld. U hoeft de accu alleen maar op te laden, bi- jvoorbeeld als u deze lang niet hebt gebruikt.
44