TEMPERATUUR
De temperatuursensor is altijd aan en leest de
temperatuur minstens eenmaal per 60 seconden af. De temperatuur wordt aangegeven door de onderste wijzer en bijbehorende schaal.
Wanneer het horloge om de pols wordt gedragen, wordt de afgelezen temperatuur door lichaamswarmte beïnvloed. Voor nauwkeurigere waarden kunt u het horloge van de pols verwijderen.
DIEPTESENSOR AAN/UIT
De sensor is normaliter uit en moet vóór onderdompe ling handmatig aangezet worden. Druk op knop B en laat hem los om de sensor aan te zetten. De 4e middelste wijzer gaat van de stand UIT (6 uur ) naar de stand 12 uur en begint minstens eenmaal per 5 seconden de diepte te meten. Naarmate de diepte toeneemt, wijst de 4e
middelste wijzer naar de werkelijke diepte zoals aange- geven op de diepteschaal. Als de waarden gedurende 5 minuten binnen het bereik van 0 tot 2 meter
MAXIMALE DIEPTE/MINIMALE TEMPERATUUR TERUGROEPEN
Nadat u boven bent gekomen, schroeft u de kroon los en trekt u hem naar de middelste stand. De middelste en onderste wijzers bewegen om respectievelijk de maximale dieptewaarde en de minimale temperatuurwaarde weer te geven, die tijdens de meest recente afdaling zijn geregistreerd. Wanneer de dieptesensor weer wordt geactiveerd, wordt het geheugen gewist.
294 | 295 |