Patchtypen 2, 3 en T deze patchtypen worden gebruikt voor het
toekennen van afbeeldingsadressen. Wanneer de patchlezer een
patch detecteert, wordt aan het nieuwe document automatisch een
nieuw afbeeldingsadres toegewezen. Hierdoor hoeft u niet meer zelf
te proberen vast te stellen waar het ene document ophoudt en het
volgende begint, wanneer u elektronische afbeeldingen bekijkt.
Het zorgt voor een hiërarchische documentstructuur en vormt een
alternatief voor het automatisch samenstellen van batches.
De patchlezer beheert documentniveauwijzigingen doordat het
apparaat automatisch een vooraf gedefinieerde patchcode leest en
het documentniveau hieraan aanpast.
BELANGRIJK: gebruik de geïllustreerde patches niet voor de
productie; deze voldoen niet aan de specificaties.
Patch 2 hiermee wijst u
niveau 2 toe aan het huidige
document.
Patch 3 hiermee wijst u
niveau 3 toe aan het huidige
document.
Patch T/Transferpatch
hiermee wijst u een vooraf
bepaald niveau toe aan het
volgende document.
De transferpatchdefinitie wordt ook door de toepassing gemaakt.
De transferpatchdefinitie bepaalt welk niveau aan het volgende
document wordt toegewezen wanneer een transferpatch wordt
gebruikt. Als de transferpatchdefinitie voor de huidige bewerking als
niveau 3 is gedefinieerd en er wordt een transferpatch gebruikt, wordt
ook aan het volgende document niveau 3 toegewezen.
Plaatsing van de
patchcode
Patches moeten parallel aan de bovenrand van het document worden
aangebracht.
Bovenrand
(eerst ingevoerde documentrand)
A-61169_nl juli 2003 4-11