3Hier voert u de beveiligingssleutel in als u gekozen hebt voor [WEP 64bits] of [WEP 128bits] in 2.

Kies het nummer van de beveiligingssleutel en voer de beveiligingssleutel in voor uw draadloze LAN- router.

Voer tekens of hexadecimale cijfers in voor de beveiligingssleutel.

De beveiligingssleutel moet bestaan uit willekeurige tekens of hexadecimale cijfers.

De lengte van de beveiligingssleutels varieert en is afhankelijk van het gekozen beveiligingstype. Zie onderstaande tabel.

Invoermethode/Aantal tekens voor de beveiligingssleutel

 

WEP 64bits

WEP 128bits

Tekens

5 (alfanumeriek

13 (alfanumeriek

 

en/of symbolen

en/of symbolen

 

van een byte)

van een byte)

 

 

 

Hexadecimale

10 (0 tot en met 9,

26 (0 tot en met 9,

cijfers

A tot en met F, a

A tot en met F, a

 

tot en met f)

tot en met f)

 

 

 

4Hier voert u een identiek beveiligingswacht- woord ("pre-shared key") in als u bij 2 ge- kozen hebt voor [WPA(TKIP)], [WPA(AES)], [WPA2(TKIP)], of [WPA2(AES)].

Voer een identiek beveiligingswachtwoord in voor uw draadloze LAN-router.

De lengte van het wachtwoord is tussen 8 en 64 tekens.

Als u 64 tekens invoert moet u gebruik maken van hexadecimale cijfers (0 tot en met 9, A tot en met F, a tot en met f).

Invoermethode/Aantal tekens voor het identiek beveiligingswachtwoord

Tekens

8 tot 63 (alfanumeriek en symbolen

 

van een byte)

 

 

Hexadecimale

64 (0 tot en met 9, A tot en met F, a

cijfers

tot en met f)

 

 

5Hiermee kunt u de instellingen annuleren.6Klik op deze toets om de ingestelde waarden te bevestigen.

Als een van de waarden foutief is wordt een dialoogvenster afgebeeld.

Klik op [Setup] om de ingestelde waarden af te beelden. Corrigeer ze zonodig.

Opmerkingen

Gebruik een beveiligingssleutel of een identiek beveiligingswachtwoord waar men niet gemakkelijk achter komt.

Verander regelmatig de beveiligingssleutel of het identiek beveiligingswachtwoord om het netwerk goed te beveiligen.

Venster voor het bijwerken van de systeemversieHiermee kunt u de systeemversie van de CPF- IX001 bijwerken.1Hier wordt de huidige systeemversie afgebeeld.

2Hier kiest u het bestand van de systeemversie die u wilt bijwerken.

Klik op [Browse] om het dialoogvenster voor de keuze van de systeemversie af te beelden.

3Klik op deze toets om het bijwerken te starten.

Als u op de toets klikt wordt een venster met een bevestiging van de systeemversie afgebeeld. Nadat u de goede systeemversie hebt gekozen, wordt het bijwerken gestart. Nadat het bijwerken voltooid is wordt de CPF-IX001 automatisch opnieuw opgestart.

Als u een fout hebt gemaakt met de keuze van systeemversie, moet u op [Retry] klikken en daarna de goede kiezen.

Opmerkingen

Tijdens het bijwerken van de systeemversie mag u de CPF-IX001 niet opnieuw opstarten, in de slaapstand zetten of uitschakelen.

28NL