HOOFDSTUK 2 KENNISMAKING & INSTALLATIE

De printer op uw computer aansluiten

Deze printer is voorzien van een bi-directionele parallelle interface, een RS-232C seriële interface en een USB-interface (universele seriële bus). Deze stellen de printer in staat te communiceren met IBM/PC® of daarmee compatibele computers. Controleer voordat u de printer op uw computer gaat aansluiten of u een voor uw computer geschikte interfacekabel heeft. Raadpleeg de interfacespecificaties in de appendix.

Omdat de printer in de fabriek is ingesteld op automatische interfaceselectie, hoeft u alleen maar de interfacekabel op de printer aan te sluiten. In sommige gevallen is het echter nodig om snelle, bi- directionele parallelle communicatie met de MODE-toets uit te schakelen. Zie “MODE-toets” in hoofdstuk 4.

Bij gebruik van de seriële interface moeten de instellingen op zowel de printer als de computer aan elkaar worden aangepast. De automatische interfaceselectie is standaard ingesteld (baud rate = 9600, aantal bits = 8, pariteit = GEEN, stop bit = 1, Xon/Xoff = AAN, DTR (ER) = AAN en Robuust Xon = AAN) en als deze instellingen overeenkomen met die op uw computer, hoeft u alleen maar de interfacekabel aan te sluiten. Indien nodig, stelt u de gewenste parameters in met behulp van de MODE-toets op de printer (zie “MODE-toets” in hoofdstuk 4 ). Voor de instellingen op de computer verwijzen wij u naar de handleiding van uw computer of de software die u gebruikt.

U sluit de printer als volgt op uw computer aan:

1.Zowel de computer als de printer moet UIT staan.

!Let op

￿Zorg ervoor dat de computer en de printer beide UIT staan als u de kabel aansluit of losmaakt.

￿Wanneer u de kabel van de USB-interface aansluit of losmaakt, hoeft u de printer en de computer echter niet uit te zetten.

2.Sluit het einde van de interfacekabel aan op het aansluitpunt voor de interface aan de achterkant van de printer.

2–15