HOOFDSTUK 3 BEDRIJFSKLAAR MAKEN

AUTOMATISCHE INTERFACESELECTIE

Deze printer selecteert de te gebruiken interface automatisch. Wanneer de printer gegevens ontvangt van de computer, wordt automatisch de bi- directionele parallelle interface, de universele seriële bus (USB) interface, de RS-232C seriële interface of de MIO-interface geselecteerd.

Bij gebruik van de parallelle interface kan de snelle bi-directionele communicatie worden aan- of uitgezet met behulp van de MODE-toets. Raadpleeg “MODE-toets” in hoofdstuk 4 voor meer informatie hierover. De automatische interfaceselectie staat standaard AAN, dus u hoeft alleen maar de printerkabel aan te sluiten.

Bij gebruik van de seriële interface moet u de communicatieparameters op de printer en de computer aan elkaar aanpassen. De automatische interfaceselectie is in fabriek is ingesteld, en als uw computer onderstaande instellingen heeft, hoeft u alleen maar de interfacekabel aan te sluiten.

Communicatieparameters

Fabrieksinstelling

BaudRate (transmissiesnelheid)

9600

Aantal bits

8 bits

Pariteit (foutenopsporing)

GEEN

Stop bits (gegevensbegrenzer)

1 stop bit

Xon/Xoff (aansluitingsprotocol)

AAN

DTR (ER)

AAN

Robuust Xon

UIT

 

 

Wanneer een optionele interfacekaart in de MIO-sleuf is geïnstalleerd, kan deze interface automatisch worden geselecteerd.

Indien nodig, kunt u de interface of de seriële communicatieparameters instellen met de MODE-toets (INTERFACE-stand) op de printer. Raadpleeg “MODE-toets” in hoofdstuk 4 voor meer informatie hierover. Raadpleeg de met uw computer of software meegeleverde handleiding voor nadere informatie over de instellingen op de computer.

3-5