NEDERLANDSNL
2.4.3 Koppeling - parkeerrem (1:B) (HST)
Druk nooit op het pedaal tijdens het ri- jden. De krachtoverbrenging kan dan oververhit raken.
Het pedaal (2:B) heeft de vol- gende drie standen:
•Omhoog. De koppeling is niet geactiveerd. De parkeerrem is niet geactiveerd.
•Voor de helft ingetrapt. Voorwaarts rijden uit- geschakeld. De parkeerrem is niet geactiveerd.
•Volledig ingetrapt. Voorwaarts rijden uitge- schakeld. De parkeerrem is geactiveerd maar niet vergrendeld. Deze stand wordt ook ge- bruikt als noodrem.
2.4.4 Vergrendeling, parkeerrem (1:C)
De vergrendeling vergrendelt het kop-
De parkeerrem moet tijdens het werk altijd uitgeschakeld zijn.
Vergrendelen:
1.Trap het pedaal (1:A) volledig in.
2.Verplaats de vergrendeling (1:C) naar rechts.
3.Laat het pedaal los.
4.Laat de vergrendeling los.
Ontgrendelen:
Trap het pedaal volledig in en laat het weer los.
2.4.5 Rijden - bedrijfsrem (1:D) (HST)
Als de machine niet remt zoals ver- wacht als het pedaal wordt losgelaten, moet het linkerpedaal (1:B) worden ge- bruikt als noodrem.
Het pedaal (1:D) regelt de versnelling tussen de motor en de wielen (= de snelheid). Wanneer het pedaal omhoog staat, wordt de bedrijfsrem geac- tiveerd.
1. Pedaal voorwaarts
–de machine gaat vooruit.
2. Pedaal onbelast
–de machine staat stil.
3. Pedaal achterwaarts
–de machine rijdt achteruit.
4. Minder druk op het pedaal
–de machine remt.
2.4.6 Gas- en chokehendel (2:H)
Hendel om de snelheid te regelen en om te choken bij een koude start.
Als de motor onregelmatig loopt, be- staat er een kans dat de hendel te ver naar voren staat zodat de choke geac- tiveerd wordt. Dit beschadigt de motor, verhoogt het brandstofgebruik en is schadelijk voor het milieu.
1.Choke - voor het starten van een koude motor. De choke staat in de bovenste stand in de groef.
Gebruik deze functie niet als de motor warm is.
2.Vol gas - bij gebruik van de machine al- tijd vol gas geven.
Om de gashendel op vol gas te zetten, zet u de hendel ongeveer 2 cm achter de chokestand.
3. Stationairloop.
2.4.7 Contactslot/koplamp (2:F)
Het contactslot wordt gebruikt om de motor te starten en uit te schakelen.
Laat de sleutel niet in stand 2 of 3 op de machine zitten. Er is dan brandgevaar omdat brandstof in de motor kan lopen via de carburateur en de accu kan ont- laden en worden beschadigd.
Vier standen:
1.Stopstand - de motor is kortgesloten. De sleutel kan verwijderd worden.
2. Rijstand.
3.Rijstand.
4.Startstand - de elektrische startmotor wordt geactiveerd op het moment dat de sleutel in de veerbelaste startstand wordt gedraaid. Laat de sleutel teruggaan naar rijstand 3 wanneer de motor gestart is.
2.4.8Versnellingspook (2:J) (Man)
Pook om één van de vijf versnellingen vooruit (1-
LET OP! Zorg dat de machine volledig stilstaat voordat u van de achteruit in de vooruit of omgekeerd schakelt. Als u niet meteen in een bepaalde versnelling kunt schakelen, laat het koppelingspedaal dan opkomen en trap het
29