NEDERLANDSNL
4BESCHRIJVING
4.1Aandrijving
4.1.1 HST
De machine heeft achterwielaandrijving.
De achteras is voorzien van een hydrostatische transmissie met traploze transmissie voor- en achteruit.
De achteras is eveneens voorzien van een differen- tieel om het draaien te vergemakkelijken.
Het gereedschap dat aan de voorzijde is gemon- teerd wordt aangedreven door aandrijfriemen.
4.1.2 4WD
De machine heeft vierwielaandrijving. Het ver- mogen van de motor wordt hydraulisch op de wie- len overgebracht. De motor stuurt een oliepomp aan die olie naar de achter- en voorassen pompt. De voor- en achterassen zijn seriegeschakeld, wat betekent dat de voor- en achterwielen op dezelfde snelheid draaien.
Om het draaien te vergemakkelijken zijn beide as- sen voorzien van een differentieel.
Gereedschap dat aan de voorzijde is gemonteerd wordt aangestuurd door aandrijfriemen.
4.4.2 Koppeling - parkeerrem (12:B)
Druk nooit op het pedaal tijdens het ri- jden. De krachtoverbrenging kan dan oververhit raken.
Het pedaal (14:B) heeft de vol- gende drie standen:
•Omhoog. De koppeling is niet geactiveerd. De parkeerrem is niet geactiveerd.
•Voor de helft ingetrapt. Voorwaarts rijden uit- geschakeld. De parkeerrem is niet geactiveerd.
•Volledig ingetrapt. Voorwaarts rijden uitge- schakeld. De parkeerrem is geactiveerd maar niet vergrendeld. Deze stand wordt ook ge- bruikt als noodrem.
4.4.3 Vergrendeling, parkeerrem (12:C)
De vergrendeling vergrendelt het kop-
Vergrendelen:
1. Trap het pedaal (12:B) volledig in.
4.2Besturing
De machine is aangedreven. Dit betekent dat het chassis is verdeeld in een voor- en een achterge- deelte die ten opzichte van elkaar kunnen draaien. Knikbesturing houdt in dat de machine langs bomen en andere obstakels kan rijden met een ex- treem kleine draaicirkel.
4.3Beveiligingssysteem
De machine is uitgerust met een elektrisch beveil- igingssysteem. Dit systeem onderbreekt bepaalde activiteiten die door onjuiste handelingen gevaarl- ijke situaties kunnen veroorzaken. De motor kan bijvoorbeeld niet gestart worden als de koppeling van de parkeerrem is ingetrapt.
Controleer voor elk gebruik of het bev- eiligingssysteem werkt.
4.4 Bediening
4.4.1Gereedschapslift, mechanisch (12:A)
U kunt als volgt schakelen tussen de werkpositie en de transportpositie:
1.Trap het pedaal volledig in.
2.Laat het pedaal langzaam los.
2.Verplaats de vergrendeling (12:C) naar rechts.
3.Laat het pedaal (12:B) los.
4.Laat de vergrendeling (12:C) los.
Ontgrendelen:
Trap het pedaal (12:B) volledig in en laat het weer los.
4.4.4 Rijden - bedrijfsrem (12:F)
Als de machine niet remt zoals ver- wacht als het pedaal wordt losgelaten, moet het linkerpedaal (12:B) worden gebruikt als noodrem.
Het pedaal regelt de versnelling tussen de motor en de wielen (= de snelheid). Wanneer het pedaal om- hoog staat, wordt de bedrijfsrem geactiveerd.
1. Pedaal voorwaarts
–de machine gaat vooruit. 2. Pedaal onbelast
–de machine staat stil.
3. Pedaal achterwaarts
–de machine rijdt achteruit. 4. Minder druk op het pedaal
–de machine remt.
39