Veiligheid van de gebruiker | nl |
|
Bediening |
|
|
|
| 13. Schakel de aandrijving van de hulpstukken uit, zet de | |
1. Laat de motor niet draaien in een gesloten ruimte waar | motor af, koppel de kabel(s) van de ontstekingsbougie af | |||||
zich gevaarlijke koolmonoxidedampen |
|
| en haal de sleutel uit het contact: | |||
kunnen verzamelen. |
|
|
|
| a. voor u blokkeringen of verstoppingen uit de | |
2. Maai uitsluitend bij daglicht of goede |
|
|
| afvoertrechter verwijdert; | ||
kunstmatige verlichting. |
|
|
|
| b. voor u de zitmaaier controleert, hem schoonmaakt of | |
3. Schakel de koppelingen van alle bladhulpstukken uit en | eraan werkt; | |||||
schakel in vrijloop voor u de motor probeert te starten. | c. nadat u een vreemd voorwerp hebt geraakt. | |||||
4. Gebruik de zitmaaier niet op hellingen van meer dan |
| Inspecteer de zitmaaier op schade en herstel hem | ||||
10 graden. |
|
|
|
| voor u de zitmaaier opnieuw start en ermee werkt; | |
5. Vergeet niet dat geen enkele helling een “veilige” helling | d. als de machine abnormaal begint te trillen (controleer | |||||
is. Rijden op met gras begroeide hellingen vergt |
| onmiddellijk). | ||||
bijzondere oplettendheid. Om het risico op kantelen |
| 14. Schakel de aandrijving van hulpstukken uit tijdens het | ||||
te beperken: |
|
|
|
| transport of wanneer geen hulpstukken worden gebruikt. | |
a. mag u niet plotseling stoppen of vertrekken wanneer u | 15. Zet de motor af en schakel de aandrijving voor | |||||
| een helling op- of afrijdt; |
|
|
|
| hulpstukken uit: |
b. laat u de koppeling traag grijpen, en laat u de machine | a. voor het bijvullen van brandstof; | |||||
| nooit in vrijloop draaien, zeker niet wanneer u een | b. voor het verwijderen van de grasopvangzak; | ||||
c. | helling afrijdt; |
|
|
|
| c. voor u de hoogte verandert, tenzij de hoogte vanop |
moet u op hellingen en in scherpe bochten met een | de bestuurderstoel kan worden veranderd. | |||||
d. | lage snelheid rijden; |
|
|
|
| 16. Zet de gasklephendel in een lagere stand tijdens het |
moet u waakzaam blijven voor bulten en putten en | laten uitlopen van de motor en schakel wanneer u klaar | |||||
| andere verborgen gevaren; |
|
|
|
| bent met maaien de brandstoftoevoer uit als de motor is |
e. mag u hellingen nooit overdwars (diametraal op de | voorzien van een afsluitklep. | |||||
|
| Reproductionsmeermiddelen op de motor, de accuhouder en de | ||||
|
|
|
|
| for | |
| hellingsrichting) maaien, tenzij uw zitmaaier ervoor | 17. Voor en tijdens het achteruitrijden moet u achter u en | ||||
| werd ontworpen. |
|
|
|
| naar beneden kijken zodat u kleine kinderen op |
6. Wees voorzichtig wanneer u lasten trekt of zwaar |
| kan merken. | ||||
materieel gebruikt. |
|
|
|
| 18. Wees extra v rz chtig bij het naderen van blinde | |
a. | Gebruik alleen goedgekeurde |
|
|
|
| hoeken, s ru ken, b men of andere voorwerpen die het |
| trekstangverankeringspunten. |
|
|
|
| zicht kunnen beperken. |
b. Houd de lasten beperkt tot wat u op een veilige |
| Onderhoud en berging | ||||
|
|
| Not | 1. Pas op bij ma hines met meerdere bladen want als u een | ||
c. | manier onder controle kan houden. |
|
| |||
Maak geen scherpe bochten. Wees v rzich ig |
| blad doet draaien kan dat ook andere bladen | ||||
| wanneer u achteruitrijdt. |
|
| f |
| doen draaien. |
d. Gebruik een of meerdere tegengewichten |
| 2. Wanneer de machine wordt geparkeerd, geborgen of | ||||
| wielgewichten wanneer dat wordt aanbevolen in |
| onbeheerd achtergelaten, laat u de snijinrichting zakken | |||
| de handleiding. |
|
|
|
| tenzij een positief mechanisch slot wordt gebruikt. |
7. Let op het verkeer wanneer u wegen oversteekt of in de | 3. Zorg ervoor dat alle moeren, bouten en schroeven stevig | |||||
buurt van wegen aan het werk bent. |
|
|
| zijn vastgedraaid om er zeker van te zijn dat de machine | ||
8. Breng de bladen tot stilstand voor u over een ande e | in een toestand verkeert die veilig gebruik | |||||
ondergrond dan gras rijdt. |
|
|
|
| mogelijk maakt. | |
9. Wanneer u hulpstukken gebruikt mag u de | n mag u | 4. Berg de machine nooit met brandstof in de tank op in een | ||||
materiaalafvoer nooit naar omstanders richt n | gebouw waar dampen tot bij een open vlam of vonk | |||||
evenmin iemand in de buurt van de machine lat n komen | kunnen geraken. | |||||
terwijl ze in gebruik is. |
|
|
|
| 5. Laat de motor afkoelen voor u de machine in een | |
10. Gebruik de zitmaaier nooit met defecte beschermkappen | gesloten ruimte opbergt. | |||||
of |
|
|
| 6. Om het risico op brand te beperken zorgt u ervoor dat | ||
veiligheidsvoorzieningen. |
|
|
|
| zich geen resten van gras, bladeren of overtollige | |
11. Verander de instelling van de motortoerenregelaar niet en | brandstofopslagplaatsen ophopen of afzetten. | |||||
overschrijdt het limiettoerental van de motor niet. Als u de | ||||||
motor met een te hoge snelheid laat draaien neemt het | 7. Controleer de grasopvangzak regelmatig op slijtage of | |||||
risico op lichamelijke letsels toe. |
|
|
|
| ouderdomsverschijnselen. | |
12. Voor u opstaat van de bestuurderstoel: |
|
| 8. Vervang versleten of beschadigde onderdelen voor de | |||
a. schakelt u de aftakkoppelas (PTO) uit en laat u de | veiligheid van uzelf en anderen. | |||||
| hulpstukken zakken; |
|
|
|
| 9. Als u de brandstoftank leeg moet laten lopen moet u dat |
b. schakelt u in vrijloop en activeert u de parkeerrem; | buitenshuis doen. | |||||
c. zet u de motor af en haalt u de sleutel uit het contact. |
|
11