Bediening | nl |
|
De zitmaaier stilleggen
1.Duw het
2.Druk de bladrotatieknop in om hem in de stand UIT te zetten (zie Figuur 8).
3.Haal uw voet van het rijsnelheidspedaal en laat hem in de VRIJLOOPstand komen (zie Figuur 13).
4.Activeer de parkeerrem (zie Figuur 14).
Het maaidek bedienen
WAARSCHUWING
De mulchplaat is een veiligheidsvoorziening. Verwijder de mulchplaat niet. De deflector duwt het afgevoerde materiaal in de richting van de grond. Houd de deflector altijd naar onderen gericht. Als de deflector beschadigd is, dient deze te worden vervangen door een origineel onderdeel van een erkende dealer.
WAARSCHUWING
Vergewis u ervan dat de parkeerrem de |
| BELANGRIJK: Wanneer u het maaidek gebruikt, moet u de | |||
zitmaaier op zijn plaats houdt. |
| gasklephendel altijd in de stand SNEL zetten. | |||
5. Zet de gasklephendel in de stand TRAAG (zie Figuur 7). | 1. Draai de contactsleutel in de stand AAN om de motor te | ||||
| starten (zie Figuur 17). | ||||
6. Draai de contactsleutel in de stand UIT om de motor af te |
| ||||
2. Zet de hendel in de stand die overeenstemt met de | |||||
zetten (zie Figuur 17). |
|
| |||
|
|
| gewenste maaihoogte (zie Figuur 15). Als u lang of dik | ||
| Reproduction | ||||
Transport van de zitmaaier |
|
| g as moet maaie , maait u het gras eerst in de hoogste | ||
|
| stand om het maaidek vervolgens tot een lagere stand te | |||
Voor het transporteren van uw zitmaaier volgt u de |
|
| laten zakken. | ||
onderstaande stappen. | Not | 3. Zet de gasklephendel in de stand TRAAG (zie Figuur 7). | |||
|
|
| 4. | Zet de bladro a eknop traag in de stand AAN (zie | |
1. Druk de bladrotatieknop in om hem in de stand UIT efor | |||||
zetten (zie Figuur 8). |
|
|
| Figuur 8). | |
2. Breng de hendel van het hefsysteem omh g t | t de | 5. | D w het rijsnelheidspedaal in de gewenste | ||
hoogste stand (zie Figuur 15). |
|
|
| snelheidsstand (zie Figuur 13). | |
3. Zet de gasklephendel in een stand tussen TRAAG en |
| NB: Als u zwaar gras maait of een grasvanger gebruikt | |||
SNEL (zie Figuur 7). |
|
|
| kiest u met het rijsnelheidspedaal de laagste snelheid. | |
|
| 6. Zet de gasklephendel in de stand SNEL (zie Figuur 7). | |||
4. Om sneller te rijden beweegt u het rijsnelheidspedaal | |||||
| Als u sneller of trager moet rijden brengt u de zitmaaier | ||||
naar een hogere snelheid (zie Figuur 13). |
|
| |||
|
| tot stilstand en beweegt u de rijsnelheidspedaal in een |
andere snelheidsstand.
7. Vergewis u ervan dat het maairesultaat nog altijd correct is. Nadat u een korte afstand gemaaid hebt, kijkt u naar het gemaaide gebied. Raadpleeg een erkende dealer als het maaidek niet horizontaal snijdt.
WAARSCHUWING
Om de machine beter onder controle te kunnen houden kiest u een veilige snelheid.
20