Functies en bedieningselementen | nl |
|
1 |
| 3 |
| |
|
|
| ||
|
| 4 |
| |
2 |
| 5 |
| |
11 |
| 6 |
| |
8 |
| 7 |
| |
|
|
| ||
9 | Reproductionhet blad op te laten houden met draaien. |
| ||
|
| |||
| orf | 10 | ||
|
|
| ||
PLAATS VAN DE BEDIENINGSELEME TEN |
|
| ||
Gasklephendel (1): Gebruik de gasklephendelNotom de m t | Hendel van hefsysteem (7): Met de hendel van het | |||
sneller of trager te laten draaien. Duw de gaskle hendel | hefsysteem stelt u de maaihoogte in. U kan kiezen uit zes | |||
omhoog om de motorsnelheid te doen toenemen en trek de | maaihoogtes (1 - kortste maairesultaat, 6 - langste | |||
hendel naar beneden om de motorsnelheid te do n | maairesultaat). |
| ||
afnemen. Werk altijd met VOLGAS. |
| Bladrotatieknop (8): Gebruik de bladrotatieknop om het | ||
blad rond te laten draaien of op te laten houden met draaien. | ||||
De eerste functie is die van koppelingspedaal. De tweede | Trek de schakelaar omhoog om het ronddraaien van het blad | |||
functie is die van rempedaal. |
| te activeren en druk de schakelaar in om het ronddraaien van | ||
Contactschakelaar (3): Gebruik de contactschakelaar om | ||||
Brandstoftank (9): Om brandstof bij te vullen verwijdert u de | ||||
de motor te starten en af te zetten. laat de contactschakelaar | ||||
nooit in de stand TOCHT staan wanneer de motor niet draait. | dop van de vulopening. Zorg ervoor dat u voldoende plaats | |||
Dat ontlaadt de accu. |
| laat zodat de brandstof uit kan zetten als de |
| |
Parkeerremknop (4): De parkeerremknop wordt gebruikt | temperatuur stijgt. |
| ||
om de parkeerrem in te schakelen wanneer de zitmaaier | Hendel van grasvanger (10): Met de hendel van de | |||
stilstaat. Druk het rempedaal volledig in en trek aan de knop | grasvanger opent u de grasvanger om hem leeg te maken en | |||
om de parkeerrem te activeren. |
| sluit u de grasvanger vervolgens weer om te maaien. | ||
Vooruitrijsnelheidspedaal (5): De vooruitrijsnelheid van de | Verstelhendel van de bestuurdersstoel (11): Trek de | |||
zitmaaier wordt geregeld met het vooruitrijsnelheidspedaal. Duw | hendel omhoog om de stoel in een andere stand te zetten. | |||
het pedaal in om de zitmaaier sneller vooruit te laten rijden. | Laat de hendel los om de stoel op zijn plaats te vergrendelen. |
Achteruitrijsnelheidspedaal (6): Gebruik het achteruitrijsnelheidspedaal om te regelen met welke snelheid de zitmaaier achteruit rijdt.
17