MONTAGE
Alle bevestigingsmaterialen zitten in de zak met onderdelen. Gooi geen onderdelen of materiaal weg voordat de maaier inelkaar gezet is.
WAARSCHUWING: Voordat u aan de maaier werkt, moet u de bou- giekabel lostrekken.
OPMERKING: In deze handleiding zijn de ter- men links en rechts gebruikt vanuit het ge- zichtspunt van de berijder.
OPMERKING: Illustraties en pictogrammen beginnen op pagina 2.
OPMERKING: De bevestigingsmaterialen die u moet gebruiken om de volgende losse onderdelen te monteren, zijn op ware grootte weergegeven in figuur 25.
Installeren van de voorwielen (Figuur 1)
Geruik een mes om de vier kanten van de con- tainer open te snijden. Plaats de voorwielen (1) in de container.
OPMERKING: Gebruik een blok hout van on- geveer 1,25 m. lang om de voorkant van de tractor omhoog te brengen. Als er geen hout aanwezig is kan iemand anders helpen om de tractor op te tillen. Pas op dat de tractor niet valt.
1.Til de voorkant van de tractor op en leg het blok hout onder de tractor.
2.Zorg ervoor dat het ventiel (2) aan de bui- tenkant komt te zitten. Schuif het voorwiel op de as (3).
3.Maak beide voorwielen vast met een ring
(4) en splitpen (5). Buig de einden van de splitpen (5) om, zodat het voorwiel niet van de as (3) afglijden kan.
4.Als de voorwielen geïnstalleerd zijn mag u de tractor van het blok hout tillen en uit de container duwen.
5.Plaats de wieldoppen (6), indien uw tractor daarmee uiterust is. Zorg ervoor dat de rin- gen (4) de wieldoppen (6) op hun plaats houden.
Installeren van de bestuurdersstoel (Figuur 2)
1.Verwijder voorzichtig de plastic zak van de bestuurdersstoel (1).
2.Plaats de gaten in de stoelscharnier (2) en de gaten in de stoel (1) over elkaar. Bevestig de stoel (1) aan de stoelscharnier (2) met de bevestigingsmaterialen (4) en (5).
3.Controleer de stand van de stoel (1). Maak de twee vleugelmoeren (5) los indien de stoel (1) ingesteld moet worden. Schuif de stoel (1) naar voren of achteren via de stoe- linstelgaten (3). Maak de vleugelmoeren
(5) weer vast.
Montage van het stuurwiel (Figuur 3)
1.Zorg ervoor dat de voorwielen recht staan.
2.Schuif de kap (3) over de stuurstang (2). Zorg ervoor dat de uitstekende rand van de kap (3) aan de bovenkant zit.
3.Schuif het stuurwiel (1) op de stuurstang
(2).
4.Maak het stuurwiel (1) vast aan de stuur- stang (2) met schroef (4) en ringetje (6).
5.Sommige modellen hebben een optioneel plaatje (7) voor het stuurwiel in de zak met onderdelen. Bevestig het plaatje (7) in het midden van het stuurwiel (1).
Onderhoudsvrije accu (Figuur 4)
BELANGRIJK: Controleer de datum op de accu voordat u de accukabels bevestigt. Deze datum geeft aan of de accu opgeladen moet worden.
1.De datum van de accu staat boven en op de zijkant van de accu (1).
2.Als de datum later is dan vandaag, hoeft de accu (1) niet opgeladen te worden en kun- nen de accukabels bevestigd worden. Zie “Installeren van de accukabels”.
3.Als de datum vroeger is dan vandaag, moet de accu (1) opgeladen worden. Zie “Opladen van een onderhoudsvrije accu”.
Opladen van de accu (Figuur 4)
WAARSCHUWING: Rook niet tijdens het opladen van de accu. Houd de accu uit de buurt van vonken. De
dampen van het accuzuur kunnen een ex- plosie veroorzaken.
1.Verwijder de accu (1) en accubak (3).
2.Verwijder de kap van de pol.
3.Gebruik een acculader van 12 Volt om de accu op te laden (1). Laadt de accu op gedu- rende 1 uur onder 6 Ampère. Als u geen ac- culader heeft, moet u de accu door een erkend service center laten opladen.
4.Installeer de accu (1) en accubak (3). Zorg ervoor dat de positieve (+) pool (4) aan de linker kant komt te zitten.
NL
Installeren van de accukabels (Figuur 4)
WAARSCHUWING: Om vonken te voorkomen, moet u de rode kabel me de positieve (+) pool verbinden voor-
dat u de zwarte kabel aansluit.
1.Verwijder de kap van de accupol.
2.Schuif het poolkapje (2) op de rode kabel
(5). Bevestig de rode kabel (5) aan de posi- tieve (+) pool (4) met de bevestiginsmate- rialen (6) en (7).
3.Bevestig de zwarte kabel (5) aan de nega- tieve
Controleer de banden
Controleer de bandenspanning. Banden met te veel lucht hebben tot gevolg dat de machine ruw rijdt. De verkeerde bandenspanning zal verder tot gevolg hebben dat de maaier onregelmatig maait. De juiste bandenspanning is: voor 0,97 BAR (14 PSI), achter 0,69 BAR (10 PSI). Voor versche- ping waren de banden extra opgepompt.
Controleer de hoogte van de behuizing
Controleer of de maaihoogte gelijkmatig is. Maai een kort stukje en kijk naar het gemaaide opper- vlak. Als de maaier niet egaal maait, volg dan de instrukties onder “Richten van de maaierbehui- zing” in het hoofdstuk Onderhoud en Afstellen van deze handleiding.
In gereedheid brengen van de motor
OPMERKING: De motor was in de fabriek met olie gevuld. Controleer het oliepeil en vul eventueel olie bij.
Zoek in de handleiding van de motorfabrikant op welk soort benzine en olie u moet gebruiken. Lees eerst de informatie over veiligheid, bedie- ning, onderhoud en opslag.
WAARSCHUWING: Zoek in de hand- leiding van de motorfabrikant op welk soort benzine en olie u moet gebrui-
ken. Gebruik altijd een goedgekeurde jerry- can. Rook niet tijdens het bijvullen van benzi- ne. Zet de motor af en laat deze eerst enige minuten afkoelen. Bijvullen van benzine mag nooit in afgesloten ruimtes gebeuren.
Belangrijk! Voor het maaien moet u:
rde motorolie peilen,
rde tank met benzine vullen,
rde bandenspanning controleren,
rde stand van de maaibehuizing controleren,
rde accukabels bevestigen.
43 |