PM5D/PM5D-RH V2 / DSP5D Gebruikershandleiding Gedeelte Naslagwerk 195
Informatie
op de display
Functiemenu
Algemene
functies
Uitgangs-
functies
Ingangs-
functies
Appendices
GPI IN MONITOR
FGPI IN-monitor
De spanning van de GPI IN-poort die is geselecteerd
met het veld X-AXIS (8) en het veld Y-AXIS (9)
wordt respectievelijk aangegeven met een gele in de
X-as (horizontaal) en Y-as (verticaal) van het diagram.
Het bereik van de spanningsvariatie dat wordt gebruikt
om de actieve/inactieve status te bepalen, wordt
weergegeven als een rode rechthoek.
GCALIBRATION
Met deze knop wordt het spanningsvariatiebereik
gekalibreerd dat door de PM5D wordt gebruikt om de
active/inactieve status te bepalen, zodat het bereik
geschikt is voor de spanningen die worden ingevoerd
vanuit de GPI PORT. (Voor details over het gebruik
van kalibreren p. 135)
Als u deze knop inschakelt, wordt het
spanningsvariatiebereik tijdelijk gewist. Het bereik
wordt elke keer dat de GPI IN-spanning verandert,
bijgewerkt. Als u deze knop uitschakelt, wordt het
spanningsbereik in het geheugen opgeslagen, en dit
spanningsbereik wordt vervolgens gebruikt om de
actieve/inactieve status te bepalen.
HX-AXIS
IY-AXIS
Met deze velden wordt de GPI IN-poort geselecteerd
waarvoor kalibreren wordt uitgevoerd. U kunt op de
knoppen / links en rechts klikken om de poort
te wijzigen.
Als u een tweedimensionale controller gebruikt, zoals
een joystick, geeft u een poort op voor zowel de X-as
als de Y-as. Als u kalibreren voor slechts één richting
wilt uitvoeren, stelt u een van de poorten in op "-----".
JREVERSE
Met deze knop wordt het laag/hoog-niveau van de
invoer omgekeerd, waardoor de weergegeven richting
van het diagram wordt gewijzigd. Dit komt overeen
met het omschakelen van de POLARITY (3) van de
geselecteerde GPI IN-poort.
GPI OUT
KGPI OUT-poort
Dit zijn de nummers van de GPI OUT-poorten
waarvoor u instellingen kunt maken.
LGPI OUT-status
Hiermee wordt de status aangegeven van het
uitgangssignaal van de overeenkomstige poort. Met het
teken L/H wordt aangegeven of het signaalniveau Low
(laag, het uitgangsniveau is geaard) of High (hoog, het
uitgangsniveau is hoog) is. De achtergrondkleur is geel
indien actief en grijs indien niet actief. Gebruik het veld
POLARITY (M) om te selecteren of het signaal actief is
bij laag of hoog.
MPOLARITY
Hiermee wordt de polariteit ingesteld van het signaal
dat wordt uitgevoerd als de GPI OUT-poort actief
wordt. U kunt Low Active (geaard als actief) of
High Active (hoog niveau als actief) selecteren.
NTEST
Met deze knop test u de werking van elke GPI OUT-
poort. Als deze knop is ingeschakeld, wordt de
overeenkomstige GPI OUT-poort tijdelijk actief en
wordt een signaal uitgevoerd volgens de POLARITY
(M)-instelling.
OFADER START
Hiermee wordt het kanaal aangegeven van de fader die
is toegewezen als een trigger voor elke GPI OUT-poort,
samen met de fadermodus (triggerdetectiemethode)
van die fader.
Om de instellingen te bewerken, klikt u op de knop
aan de linkerkant om het venster GPI OUT PORT
ASSIGN te openen en de fadermodus en het kanaal te
selecteren. U kunt uit de volgende fadermodi kiezen.
FADER START
Een besturingssignaal (triggersignaal) van 250 ms
wordt uitgevoerd als de fader van het geselecteerde
kanaal van –60 dB of lager in hoger dan –60 dB wijzigt.
FADER STOP
Een besturingssignaal (triggersignaal) van 250 ms
wordt uitgevoerd als de fader van het geselecteerde
kanaal – dB bereikt.
FADER TALLY
Een besturingssignaal wordt uitgevoerd als de fader van
het geselecteerde kanaal van –60 dB of lager in hoger
dan –60 dB wijzigt. Dit besturingssignaal wordt
vastgehouden tot de fader – dB bereikt (of totdat de
GPI OUT-poort een andere trigger ontvangt).
De instelling van het veld FADER START van het GPI-
scherm is gekoppeld aan de GPI-instellingen van het
scherm FADER START ( p. 196).
8
9
J
7
6
KL
M N O P Q