PM5D/PM5D-RH V2 / DSP5D Gebruikershandleiding Gedeelte Bediening 95
10
Scenegeheugen
De functie Fade gebruiken
"Fade" is een functie die de fader en pan gelijkmatig naar nieuwe waarden wijzigt in een bepaalde tijdspanne als u een
scene oproept. De instellingen van de functie Fade worden voor elke scene apart bepaald.
1Druk in het gedeelte DISPLAY ACCESS
meerdere keren op de toets [SCENE] om
toegang te krijgen tot het scherm FADE TIME
dat hieronder is afgebeeld.
In dit scherm kunt u de kanalen selecteren waarop de
functie Fade van toepassing is en de fade-tijd en
starttijd opgeven.
2Klik linksboven in het scherm op de knop
FADING ENABLE/DISABLE om ENABLE
te selecteren.
Als de knop FADING ENABLE/DISABLE is
ingesteld op ENABLE, wordt de functie Fade
ingeschakeld voor de faders in de huidige scene.
3Zorg ervoor dat de knop FADE TIME
rechtsboven in het scherm is ingeschakeld.
De knoppen FADE TIME/START OFFSET
rechtsboven in het scherm selecteren de parameter
die wordt bewerkt in het onderste gedeelte van het
scherm FADE TIME.
Als deze knop is ingeschakeld, kunt u de fade-tijd
voor elk kanaal opgeven (tijd waarin de fader- en
panparameters de nieuwe waarde bereiken).
4Klik in de rij knoppen onderaan het scherm om
de knoppen van de kanalen in te schakelen
waarvoor u de functie Fade wilt inschakelen.
Door op de knoppen SET ALL rechts van het scherm
te klikken, kunt u de knoppen voor alle
ingangskanalen en alle DCA-groepen inschakelen, of
de knoppen van alle uitgangskanalen.
Door op de knoppen CLEAR ALL rechts van het
scherm te klikken kunt u de knoppen voor alle
ingangskanalen en alle DCA-groepen uitschakelen,
of de knoppen van alle uitgangskanalen.
5Beweeg de cursor naar het vakje juist onder
elke knop en schakel de codeur [DATA] in om
de fade-tijd voor dat kanaal op te geven.
(Of klik op de knoppen / rechts en links
van het vakje.)
Tip
Als de numerieke waarde wordt weergegeven in lichtblauw als
u bovenstaande handelingen uitvoert, geeft dit aan dat er een
offsettijd is opgegeven voor het overeenkomstige kanaal.
6Geef op dezelfde manier de fade-tijd voor de
andere kanalen op.
Indien gewenst kunt u gemakkelijk de ingestelde
fade-tijd van een kanaal naar een ander kanaal
kopiëren ( p. 185).
7Klik rechtsboven in het scherm op de knop
START OFFSET om deze in te schakelen.
Als de knop START OFFSET is ingeschakeld, kunt u
een offsettijd voor elk kanaal opgeven (tijd vanaf
wanneer de scene wordt opgeroepen totdat de fader-
of panparameter beginnen te wijzigen).
8Geef zoals in stappen 46 een offsettijd op
voor elk kanaal.
9Als u de functie Fade niet alleen voor faders
maar ook voor de parameters PAN (BALANCE)
van ingangskanalen wilt inschakelen, zet u de
knop INPUT CH PANNING ENABLE/DISABLE
(midden bovenaan het scherm) op ENABLE.
De knoppen FADING ENABLE/DISABLE en INPUT
CH PANNING ENABLE/DISABLE kunnen
afzonderlijk worden ingesteld. Gebruik de twee
volgende knoppen om de ingangskanalen waarvoor
dit van toepassing is, te selecteren.
Als de knop ALL INPUT is ingeschakeld,
is de functie Fade van toepassing op de
panparameters (balans) van alle ingangskanalen.
Als de knop SAME AS FADING is ingeschakeld,
is de functie Fade alleen van toepassing op de
panparameters (balans) van de ingangskanalen
geselecteerd in stap 4.
10 Als u klaar bent met het opgeven van de
instellingen, slaat u de scene op.

De instellingen in het scherm FADE TIME worden

voor elke scene apart opgeslagen. De functie Fade is

van toepassing als u een scene oproept waarvoor deze

knop is ingesteld op ENABLE. Na de

oproephandeling beginnen de fader- en

panparameter (balans) te wijzigen als de opgegeven

starttijd is verstreken en bereiken ze de nieuwe

waarden op het einde van de opgegeven fade-tijd.

FADE TIME
Knop FADING
ENABLE/DISABLE Knop FADE TIME
Fade-tijd