nen en de proefflits herhalen.
De aldus bepaalde diafragmawaarde moet ook op de camera wor- den ingesteld
☞Hou bij de proefflits de flitser met zijn fotosensor net zoals bij de latere opname.
3.Flitsen met automatiek
In de functie van flitsen met automatiek meet de sensor (afb. 1) het door het onderwerp gereflecteerde licht. De flitser onderbreekt de uitstraling van het licht na het bereiken van de vereiste hoeveelheid licht. Daardoor hoeft bij een afstandsverandering geen nieuwe diafragmaberekening en
ven
De fotosensor van de flitser moet op het onderwerp gericht zijn, waarheen de hoofdreflector van de flitser ook gericht staat. De fotosensor heeft een meethoek van 25°. De sensor meet alleen gedurende de eigen lichtafgifte van de flitser.
Bij flitsen met automatiek beschikt de gebruiker over 6 automatiekdiafragma’s.
Instelmethode voor het flitsen met automatiek:
Instelvoorbeeld:
Verlichtingsafstand: 5 m
Filmgevoeligheid: ISO 100/21°
• Camera volgens de opgaven van zijn gebruiksaanwijzing instellen.
• Flitser met hoofdschakelaar | (Afb. 5) inschakelen. | |
• Stel de filmgevoeligheid in met de instelknop | (afb. 3) op de lampstaaf. |
De flitsafstand van 5 m veroorlooft, met inachtneming van de max. grens- reikwijdte, de automatiekdiafragma’s 11 - 8 - 5,6 - 4 - 2,8 - 2.
• Stel met het schakelaar (afb. 3) in op een van de automatiekdiafragma’s. De minimale flitsafstand bedraagt ong. 10% van de max. grensreikwijdte.
•Diafragma op de flitser en de camera op hetzelfde getal instellen.
Met het oog op de kleinst mogelijke scherptediepte (bij portretopnamen gewenst) bevelen wij aan om diafragma 2 te nemen. Bij groepsfoto’s waar veel personen achterelkaar staan, bevelen wij diafragma 11 aan.
• Wacht tot de flitser opgeladen is – de aanduiding | (afb. 3 ) licht op. |
☞Het onderwerp moet zich op ongeveer het derde deel van het afstandsbereik bevinden. Daarmee heeft de elektronica voldoende speelruimte voor de belichting, wanneer dat nodig is.
De flitsafstanden van elk automatiekdiafragma overlappen elkaar. Door deze overlapping kan het te fotograferen onderwerp altijd in het middelste derde deel worden geplaatst.
☞Voorzichtig bij zoomobjectieven !
Deze kunnen op grond van hun constructietype lichtverlies tot een hele stop veroorzaken. Zij kunnen ook bij verschillende instellingen van de brandpuntsafstand verschillende effectieve diafragmawaarden heb- ben. Deze eventueel door een met de hand te corrigeren instelling van de diafragmawaarde op de flitser compenseren !
4.Flitsen met handbediening
In deze flitsfunctie wordt de volle energie door de flitser uitgestraald. De aan- passing aan de opnamesituatie kan door de instelling van het diafragma op de camera worden uitgevoerd.
Wanneer de ingestelde waarde niet met de daadwerkelijke afstand overeen- komt, moet
Instelmethode voor flitsen met handbediening:
Instelvoorbeeld:
Flitsafstand 15 m
Filmgevoeligheid: ISO 100/21°
• Stel de camera in volgens de opgaven in zijn gebruiksaanwijzing.
• Schakel de flitser via zijn hoofdschakelaar | (afb. 5) in. |
• Stel de filmgevoeligheid met de instelhendel | (afb. 3) van de lampstaaf in. |
22