3. Mode automatique
| En mode automatique non TTL, le senseur | incor- |
poré au flash mesure la lumière réfléchie par le sujet | ||
et commande l’interruption de l’éclair dès que la | ||
| quantité de lumière est suffisante pour une expositi- | |
| on correcte. |
|
Ceci évite d’avoir à recalculer l’ouverture et à corriger les réglages
àchaque modification de l’éloignement du sujet, tant que ce der- nier se situe dans la zone de portée affichée en automatique.
Procédure de réglage du mode automatique (fig. 4)
Exemple : distance
Le mecablitz est utilisé sans le complément .
Pour une distance
☞Le sujet devrait se situer dans le tiers médian de la zone de portée. L’électronique disposera ainsi d’une marge d’adaptation suffisante dans les situations où cela est nécessaire.
•Mettre le sélectionneur | sur l’ouverture automatique |
souhaitée. |
|
Pour une profondeur de champ minimum (souhaitable pour les portraits), nous recommandons une ouverture automatique de 2. Pour photographier des groupes de personnes les unes derrière les autres, nous recomman- dons une ouverture automatique de 4 du fait de la plus grande profondeur du champ.
•Mettre le flash en marche à l’aide de l’interrupteur général .
• Placer le sélecteur de fonction SLAVE | sur la position 0 |
•Régler l’ouverture automatique souhaitée sur l’objectif de l’appareil photo.
•Régler l’appareil photo sur la vitesse de synchro ou sur des vitesses d’obturation plus lentes.
• Attendre que le témoin de recyclage vert | s’allume. |
☞Les zooms demandent une attention particulière ! Suivant leur construction, ils peuvent occasionner une perte de lumière pouvant atteindre une valeur équivalente à une division du diaphragme. De plus, l’ouverture réelle peut varier avec la distance focale. Le cas échéant, il faudra corriger manuellement l’ouverture sur le flash.
3. Automatisch flitsen
Bij automatisch flitsen meet de fotosensor | van de |
flitser het door het onderwerp gereflecteerde licht. De flitser stopt de flits zodra hij voldoende licht heeft gegeven.
Bij het veranderen van de flitsafstand hoeft daarom het diafragma niet opnieuw te worden berekend, zolang het onderwerp zich maar binnen het bereik voor automatisch flitsen van de flitser bevindt.
Instellen voor automatisch flitsen (afb. 4):
Voorbeeld: onderwerpsafstand 5 m Filmgevoeligheid ISO 100/21° Objectiebrandpuntsafstand bijv. 50 mm (klein- beeld)
De mecablitz wordt zonder voorzetvenster gebruikt.
De flitsafstand van 5 m maakt het mogelijk, met inachtne-
ming van de max. flitsreikwijdte | 4 en 2 als werkdiafrag- | |
ma’s | te gebruiken (zie de tabel aan de achterzijde van |
de flitser). De flits reikt bij diafragma 4 tot max. 7m en bij diafragma 2 tot max. 14 m. De minimale flitsafstand bedraagt ongeveer 10% van de maximale reikwijdte.
☞Het onderwerp moet zich ongeveer in het mid- delste derde deel van het afstandsbereik bevinden. Daarmee krijgt de elektronica vol- doende speelruimte om zich bij te stellen indi- en dat nodig is.
• De functieschakelaar op het gewenste werkdiafrag- ma zetten.
Met het oog op een zo klein mogelijk scherptediepte (vooral wenselijk bij portretopnamen) bevelen wij daar- voor diafragma 2 aan. Voor groepsopnamen waarbij veel personen achterelkaar zijn opgesteld, diafragma 4 wegens het grotere scherptedieptebereik.
• Schakel de flitser in met de hoofdschakelaar ;
• Zet de | in de stand 0! |
•stel het gekozen diafragma ook op de camera in;
•stel op de camera de flitssynchronisatietijd in of een langere;
•even afwachten tot de flitser is opgeladen - de groene
paraatheidsaanduiding | licht op. |
☞Voorzichtig bij zoomobjectieven!
Deze kunnen, afhankelijk van hun bouw, een verlies aan licht van een hele diafragmastop veroorzaken. Ze kunnen ook bij verschillende brandpuntsafstanden een verschillende effec- tieve diafragmawaarde hebben. Dit eventueel met de hand corrigeren door de diafragma- instelling op de flitser te veranderen!
15