13 Hoofdniveau-indicators (MASTER LEVEL)
Deze indicators geven het hoofduitgangsniveau via een mono- aanduiding aan. Elke indicator heeft een 0,6-seconde piekvasthoudfunctie.
14 Hoofduitvoer-niveauregelaar (MASTER LEVEL)
Gebruik deze regelaar om het hoofduitvoerniveau in te stellen. (Instelbereik: –∞tot 0 dB)
Beat-effect-gedeelte
15 BPM display
Geeft het tempo van de huidige track in beats-per-minuut (BPM) aan.
¶Het display knippert tijdens de BPM berekening en ook wanneer de BPM niet berekend kan worden.
16 BPM meetmethodetoets/indicator (AUTO)
Bij enkele malen indrukken van de toets verandert de BPM meetmethode als volgt:
AUTO methode:
De AUTO toets licht op en de BPM wordt automatisch berekend.
Dit is de standaardinstelling wanneer het apparaat wordt ingeschakeld.
TAP methode (handmatige invoer):
De AUTO toets licht niet op en de BPM wordt handmatig ingesteld met behulp van de TAP toets.
17 TAP toets
De BPM wordt berekend op basis van de intervallen waarop de TAP toets wordt ingedrukt. Als in de AUTO stand op de TAP toets wordt getikt, zal de meetmethode automatisch overschakelen naar de TAP meetmethode (handmatige invoer).
18 Beat-keuzetoetsen (BEAT/PITCH –, +)
+(Beat verhogen): Voor het verdubbelen van de berekende BPM.
– (Beat verlagen): Voor het halveren van de berekende BPM.
¶ Als u op een van de BEAT/PITCH toetsen (–, +) drukt terwijl u de TAP toets ingedrukt houdt, kan de BPM veranderd worden (40 tot 999, in eenheden van 1 stapje).
Tijdens in-loop sampler-weergave zal de loop-weergavesnelheid worden veranderd.
+(Beat verhogen): De weergavesnelheid wordt hoger wanneer de toets wordt ingedrukt.
–(Beat verlagen): De weergavesnelheid wordt lager wanneer de toets wordt ingedrukt.
19Beat-keuzetoetsen/banktoetsen/indicators (BEAT 1 (1/2), 2 (3/4), 4 (1/1), 8 (2/1), 16 (4/1) /
BANK)
Gebruik deze toetsen voor het kiezen van de beat voor het synchroniseren van effecten (blz. 61).
De gekozen toets licht op.
Tijdens in-loop sampler-weergave werken de toetsen als banktoetsen voor het opnemen van muzieksamples (blz. 62).
¶Als u op de BEAT/BANK toets drukt terwijl u de ERASE (BEAT/ PITCH –) toets ingedrukt houdt, zal de muzieksample die met de BEAT/BANK toets is opgenomen gewist worden.
20Effectkeuzeschakelaar
(DELAY/ECHO/FILTER/FLANGER/PHASER/
ROBOT/ROLL/IN-LOOP SAMPLER)
Gebruik deze schakelaar om het gewenste effect te kiezen (blz. 60 tot 62).
21 Effectkanaal-keuzeschakelaar (CH. SELECT 1/2/MIC/MASTER)
Gebruik deze schakelaar om het kanaal te kiezen waarop de beat- effecten worden toegepast (blz. 61). Wanneer [MIC] wordt gekozen, zullen de effecten op microfoon 1 en microfoon 2 worden toegepast.
22 Effectparameterregelaar (LEVEL/DEPTH)
Voor het instellen van de kwantitatieve parameters voor het gekozen beat-effect (blz. 61 en 62).
23 Effecttoets/indicator (ON/OFF)
Voor het in/uitschakelen van de gekozen beat-effecten (blz. 61).
Als de effecten uitgeschakeld worden (OFF), licht de toets op. Als de effecten geactiveerd worden (ON), begint de toets te knipperen. Bij het inschakelen van het apparaat zijn de effecten uitgeschakeld.
Microfoon-invoer bedieningsgedeelte
24 Microfoon 1 niveauregelaar (MIC 1 LEVEL)
Voor het instellen van het volume van microfoon 1. (Instelbereik: –∞tot 0 dB)
Als de MIC/AUX schakelaar op het aansluitingenpaneel op [AUX] staat, kan met deze regelaar het geluidsvolume van het linker kanaal (AUX(L)) worden ingesteld.
25 Microfoon 2 niveauregelaar (MIC 2 LEVEL)
Voor het instellen van het volume van microfoon 2. (Instelbereik: –∞tot 0 dB)
Als de MIC/AUX schakelaar op het aansluitingenpaneel op [AUX] staat, kan met deze regelaar het geluidsvolume van het rechter kanaal (AUX(R)) worden ingesteld.
26 Microfoontoonregelaar (EQ)
Gebruik deze regelaar om de klank van het geluid van de microfoons 1 en 2 in te stellen. Draai de regelaar helemaal naar rechts om de lage tonen maximaal te verzwakken. Draai de regelaar helemaal naar links om de hoge tonen maximaal te verzwakken. (Instelbereik: 0 dB tot
–12 dB)
27 Microfoonfunctie-keuzeschakelaar (MIC)
OFF:
Er wordt geen microfoongeluid uitgevoerd.
ON:
Het microfoongeluid wordt normaal uitgevoerd.
TALK OVER:
Het microfoongeluid wordt uitgevoerd; wanneer er geluid naar de microfooningang wordt gevoerd, zal de TALK OVER functie in werking treden en wordt de uitvoer van alle geluid, behalve het geluid van de microfoon, met 20 dB verzwakt.
Hoofdtelefoon-uitgangsgedeelte
28 Hoofdtelefoon cue-toets/indicator (CH-1, CH-2, MASTER)
Gebruik deze toetsen om de bron te kiezen die u via de hoofdtelefoon wilt beluisteren. Als een toets op OFF staat, licht de indicator van de toets zwak op; als de toets op ON staat, licht de indicator helder op (blz. 58).
Wanneer het [ECHO] effect is gekozen, zal het effect niet op de hoofdtelefoon-uitvoer worden toegepast als de hoofdtelefoon cue- toets CH-1of CH-2op ON staat.
29 Hoofdtelefoon-niveauregelaar (LEVEL)
Voor het instellen van het uitgangsniveau van de hoofdtelefoonaansluiting. (Instelbereik: –∞tot 0 dB)
30 Hoofdelefoonaansluiting (PHONES)
Deze aansluiting bevindt zich op het voorpaneel.
57