Bediening | nl |
| |
| 3 |
| 1 |
| 4 |
2 | 5 |
11 | 6 |
8 | 7 |
| |
9 |
|
| 10 |
Figuur 7
Plaats van de bedieningselementen
Gasklephendel (1): Gebruik de gasklephendel om de motor sneller of trager te laten draaien (zie Figuur 7). Duw de gasklephendel omhoog om de motorsnelheid te doen toenemen en trek de hendel naar beneden om de motorsnelheid te doen afnemen. Werk altijd met
VOLGAS.
Hendel van hefsysteem (7): Met de hendel van het hefsysteem stelt u de maaihoogte in. U kan kiezen uit zes maaihoogtes (1 - kortste maairesultaat, 6 - langste maairesultaat).
Bladrotatieknop (8): Gebruik de bladrotatieknop om het blad rond te laten draaien of op te laten houden met draaien. Trek de schakelaar omhoog om het ronddraaien van het blad te activeren en druk de schakelaar in om het ronddraaien van het blad op te laten houden met draaien.
Brandstoftank (9): Om brandstof bij te vullen verwijdert u de dop van de vulopening. Zorg ervoor dat u voldoende plaats laat zodat de brandstof uit kan zetten als de temperatuur stijgt.
Hendel van grasvanger (10): Met de hendel van de grasvanger opent u de grasvanger om hem leeg te maken en sluit u de grasvanger vervolgens weer om te maaien.
Verstelhendel van de bestuurdersstoel (11): Trek de hendel omhoog om de stoel in een andere stand te zetten. Laat de hendel los om de stoel op zijn plaats te vergrendelen.
13